Alternatieven en variaties

In een planMER wordt over het algemeen niet alleen onderzocht wat de milieueffecten zijn van een voorgenomen besluit, maar ook welke reële alternatieven daarvoor denkbaar zijn. Het is namelijk voorgeschreven in de Wet milieubeheer (en per 1 januari 2024 in de Omgevingswet als rechtsopvolger van de Wet milieubeheer) dat een planMER alle redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven moet beschrijven. Door het iteratieve proces van het NPLG en de samenhang tussen andere rijksprogramma’s en -partijen, is er naast het voornemen en de referentiesituatie echter geen ander integraal alternatief te zetten dat een realistisch beleidsalternatief kan vormen. Er is daarom de keuze gemaakt om geen alternatieven op te nemen, maar variaties op de structurerende keuzes te onderzoeken. In het onderzoek voor het planMER is zo wel op onderdelen gekeken wat de gevolgen zijn van de invulling van bepaalde (zie paragraaf 'Uitwerking per structurerende keuze') structurerende keuzes vanuit een wat andere invalshoek. Door aldus te variëren wordt waar relevant de gevoeligheid van het nemen van keuzes in beeld gebracht. Hierdoor krijgt men een beter beeld ten aanzien van te maken keuzes en mogelijke bandbreedte daarbij.

Een variatie van een structurerende keuze, of van een onderdeel van een structurerende keuze, moet zo een breder inzicht in de effecten van die structurerende keuze geven.

De NRD heeft meerdere typen variaties op structurerende keuzes benoemd waarop onderzoek mogelijk is. Zo kan er gevarieerd worden op inhoud binnen structurerende keuzes. Dat kan bijvoorbeeld gedaan worden door te kijken naar de effecten van het aanpassen van het grondwaterpeil tot een grondwaterstand tussen de 20 en de 40 centimeter of de effecten van een grondwaterstand boven de 40 centimeter. Ook kan er gevarieerd worden op sturing. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door het beleid sturend te maken op basis van overwegingen uit de landbouw, natuur of een combinatie in een type gebied. Ook kan er gevarieerd worden in een sterk sturende Rijksoverheid tegenover minder sturing vanuit de Rijksoverheid.