Informatie afbeelding: Martijn Beekman

Monitoring en evaluatie

Als onderdeel van het planMER wordt ook een aanzet gedaan voor monitoring en evaluatie (zie ook hoofdstuk 5 in het ontwerp-NPLG).

Het ontwerp-NPLG omvat een verzameling van nationale doelen en daar waar mogelijk een regionale verdeling per doel. Daarnaast benoemt het een set aan structurerende keuzes die op basis van de planm.e.r.-procedure en de uitkomsten van het planMER (variaties op de structurerende keuzes) zijn aangescherpt. Met een combinatie van generieke en gebiedsgerichte maatregelen werken Rijk en provincies aan het bereiken van de NPLG-doelen. Provincies werken de structurerende keuzes en doelen uit via provinciale gebiedsprogramma's en dienen maatregelpakketten in voor financiering. Om tussentijds doelbereik van gerealiseerde en voorgenomen maatregelen te evalueren zal een evaluatie van doelbereik NPLG-doelen voor natuur, water en klimaat centraal staan in de Monitoring en evaluatie. De monitoring op alle NPLG-doelen op nationaal en provinciaal niveaus is echter een groeipad. Daarnaast is doelbereik van het NPLG niet het enige waarop wordt gemonitord. Ook wordt als onderdeel van het groeipad verkend hoe sociaaleconomische effecten gemonitord kunnen worden en welke data- en informatievoorziening hiertoe ontwikkeld moet worden. Aanvullend op het groeipad voor monitoring op doelbereik is er monitoring op maatregelen gefinancierd vanuit het Transitiefonds en een kwalitatieve Lerende Evaluatie

Er zullen na vaststelling van het NPLG nog veel vervolgbesluiten genomen of verder uitgewerkt moeten worden. Waar nodig zal flexibel ingespeeld moeten worden op veranderende omstandigheden en mate van realiseerbaarheid van de doelen. Dat kan leiden tot periodieke herijking van het nationale programma en de provinciale programma's. Monitoring en evaluatie is een van de belangrijkste input voor deze periodieke herijking.

Aanzet monitoringsprogramma vanuit het planMER NPLG

Na vaststelling van een m.e.r.-plichtig plan moet het betreffende bevoegd gezag de daadwerkelijke milieugevolgen van de uitvoering van de voorgenomen activiteit onderzoeken (art. 7.39 lid 1 Wm). Als het voornemen is opgenomen in een plan en pas kan worden uitgevoerd nadat hier een op het plan volgend besluit over is genomen, berust de verantwoordelijkheid van de monitoring bij het bevoegd gezag dat dit besluit neemt (art. 7.39 lid 2 Wm). In het geval van het NPLG zullen de concrete maatregelen door de provincies worden genomen. In dit planMER worden al een aantal suggesties gedaan voor het uiteindelijk monitoringsprogramma.

Mogelijke monitoringsopties zijn[1]:

  • Het monitoren van de natuur- en milieukwaliteit;

  • Het monitoren van het halen van de internationale afspraken ten aanzien van waterkwaliteit, klimaat en natuur, zoals:

    • Het monitoren van de instandhoudingsdoelstellingen in N2000-gebieden;

    • Het monitoren van het halen van de doelstellingen uit de KRW.

  • Het monitoren van de mate van implementatie van de maatregelen op provinciaal niveau met daarbij aandacht voor, bijvoorbeeld:

    • Veranderingen in hectares voor landbouw, natuur of natuurinclusieve landbouw;

    • Veranderingen in bedrijf- en dierdichtheden en/of veranderingen in vee-eenheden;

    • Veranderingen ten aanzien van de mate van biodiversiteit.

  • Het evalueren van samenwerking tussen verschillende ministeries, tussen ministeries en provincies en tussen provincies onderling (hier wordt reeds op ingegaan in de Lerende Evaluatie (zie NPLG) om zo de samenhangende aanpak verder te bevorderen.

  • 1 In het ‘Technical Handbook on the Monitoring and Evaluation Framework of the Common Agricultural Policy 2014-2020 worden in tabel 9 een aantal mogelijk indicatoren genoemd die bij het opzetten van een monitoringsprogramma relevant kunnen zijn.