Structurerende keuze 2: Inpassing areaal agrarisch natuur/nieuwe natuur
In dit hoofdstuk wordt de effectbeoordeling en gevoeligheidsanalyse weergegeven op structurerende keuze 2: Inpassing areaal agrarische natuur/ nieuwe natuur. Deze structurerende keuze gaat over de inpassing van arealen natuur en natuurinclusieve landbouw. Dit geeft richting voor de wijze waarop deze nieuwe arealen ingepast kunnen worden en welke eigenschappen van het gebied daarbij in ogenschouw moeten worden genomen.
Tabel 6‑2 geeft een samenvatting weer van de effecten van structurerende keuze 2. Hierin staat de effectbeoordeling van het voornemen, waarbij de waardering gegeven is ten opzichte van de referentiesituatie (huidige situatie + trend). Ook wordt het effect van de variaties van de structurerende keuze weergegeven. De beoordeling van de variaties is ten opzichte van het voornemen. Dus geeft de variatie een onderscheidend effect ten aanzien van de beoordeling van het voornemen. Tabel 3‑1 geeft een toelichting op de symbolen in de samenvattende Tabel 6‑2.
Tabel 6‑2: Samenvattende tabel voor structurerende keuze 2: Inpassing areaal agrarische natuur/ nieuwe natuur
Landbouw
Milieukwaliteit en gezondheid
Klimaat
Natuur
Water
Bodem
Landschap en ruimtelijke kwaliteit
Hieronder wordt per maatgevende indicator, een nadere toelichting gegeven voor de effectbeoordeling. Het hoofdstuk per structurerende keuze sluit af met een beschrijving van het effect van de variaties ten opzichte van het voornemen.
Landbouw
Oppervlakte landbouwgrond
De inpassing van arealen natuur in gebieden die hiervan uit fysisch-geografisch, ecologisch en hydrologisch perspectief geschikt voor zijn zal zorgen voor een daling in, of een extensivering van, het areaal landbouwgrond. De inpassing van arealen natuurinclusieve landbouw zal zorgen voor extensiveren van productie en daarmee het verminderen van verdiencapaciteit.
Wanneer gekozen wordt voor nieuwe natuur zonder agrarisch medegebruik, neemt het areaal landbouwgrond af. Wanneer gekozen wordt voor agrarische natuur krijgt de landbouwgrond een extra bescherming tegen functieverandering.
Effect op oppervlakte landbouw: kans op negatief effect (↓)
Aantal agrariërs
In gebieden waar gewerkt wordt aan de inpassing van arealen natuur en natuurinclusieve landbouw met oog op de gebiedskenmerken is de verwachting dat het aantal agrariërs daalt ten opzichte van de referentie. Dit is een direct gevolg van de extensivering van deze gronden. Daarnaast wordt verwacht dat veehouders in overgangsgebieden vanwege de extra regeldruk wat betreft stikstofuitstoot over gaan stappen op akkerbouw.
Verdienvermogen van agrariërs
De directe gevolgen voor het verdienvermogen zijn afhankelijk van de bedrijfsvoering die per gebied sterk kan verschillen. Bij intensieve melkveehouderij, hokdieren en graasdieren wordt een sterkere beperking van de voor hen gangbare vorm van landbouw en daarmee een sterkere daling van het verdienvermogen verwacht. Voor extensievere vormen van veehouderij of akkerbouw zal de daling minder groot zijn. Mogelijk is er wel verbetering van het verdienvermogen van achterblijvende boeren door bijvoorbeeld gunstige pachtconstructies.
Compensatie vanuit de overheid kan los van het NPLG het verdienvermogen overeind houden bij aangepaste bedrijfsvoering. Ook kan de nadruk meer op natuurbeheer liggen, waarvoor een vergoeding vanuit de overheid wordt betaald.
Effect verdienvermogen van agrariërs: kans op negatief effect (↓)
Milieukwaliteit en gezondheid
Milieugezondheidsrisico’s (Geurhinder, Fijnstof, Dierziekten & Zoönosen en Volksgezondheid)
Bij deze structurerende keuze doen zich kansen voor om ruimtelijke beslissingen te nemen die kunnen leiden tot het laten afnemen van dierdichtheden doordat door de extensivering minder dieren gehouden gaan worden op een bepaald oppervlak. Deze kansen kunnen voordelen bieden op alle aspecten zoals genoemd onder milieugezondheidsrisico: geurhinder, fijnstof, dierziekten en zoönosen en volksgezondheid. Verwacht mag worden dat er bij inpassing van nieuwe natuur dan wel natuur inclusieve landbouw met oog voor gebiedskenmerken ook rekening gehouden wordt met de bedrijfstypen in een gebied. Zorgvuldig omgaan met inpassing areaal agrarische natuur/nieuwe natuur als structurerende keuze levert daarom positieve kansen ten aanzien van milieugezondheidsrisico’s.
Effect op milieugezondheidsrisico: kans op positief effect (↑)
Klimaat
Emissies Broeikasgassen
Door op plekken die hiervoor geschikt zijn natuur areaal of agrarische natuur te creëren zal extensivering plaatsvinden en zal de veestapel daar afnemen. Hierdoor neemt ook de emissie van CO2, CH4 en N2O af. Afname van de veestapel zal alleen een effect hebben als dit niet wordt gecompenseerd met het gebruik van meer krachtvoer. Er is een kans dat mobiele werktuigen minder ingezet zullen worden, wat een verdere terugdring kan betekenen, maar dit geldt alleen als deze werktuigen niet voor andere doeleinden worden ingezet.
CH4-emissies uit bodems zijn verwaarloosbaar ( (RVO, 2018), (Moerkerken & Smit, 2016)), behalve bij moerassige veenbodems (die niet of minder geschikt zijn voor traditionele landbouwactiviteiten). Voor N2O-emissies is een kans op een positief effect aannemelijk door invloed van reductie in N-meststoffen gebruik. Wel geldt er ook een risico op toename N2O-emissies door opbouw bodemorganisch materiaal. Het netto-effect op de ontwikkeling van de N2O-emissies is onzeker bij intensiever beheerde landbouwbodems, maar wordt (van den Hout & al, 2023) ingeschat als positief bij semi-natuurlijk grasland.
Effect op emissies broeikasgassen: kans op positief effect (↑)
Vastlegging koolstof
Voor koolstofvoorraden in bodem en vegetatie is een kans op een positief effect aannemelijk bij aanleg van bos en andere biotopen met houtige vegetatie op de daarvoor geschikte locaties vanwege netto vastlegging van koolstof in bodem en vegetatie (conform doelstellingen NPL).
Effect op vastlegging koolstof: kans op positief effect (↑)
Natuur
Stikstofemissie
Inpassing arealen natuur en natuurinclusieve landbouw met oog voor kenmerken van het gebied draagt bij aan circulariteit en toevoer van N-middelen wordt verminderd (geen kunstmest bijvoorbeeld), zeker als deze gebieden voorheen voor de intensieve veeteelt werden ingezet. Dieren die in de wei staan scheiden urine en ontlasting uit zichzelf, wat minder ammoniak uitstoot tot gevolg heeft. Stikstofemissie neemt dan ook af omdat minder kunstmest wordt toegepast en minder areaal als landbouw/veeteelt wordt ingezet.
Effect op stikstofemissie: kans op positief effect (↑)
Biodiversiteit
Bij inpassing natuur en natuurinclusieve landbouw met oog voor kenmerken van het gebied zal de biodiversiteit gaan toenemen in vergelijking met intensieve landbouw. Het effect op de biodiversiteit zal iets minder positief zijn bij de vergelijking met extensieve landbouw, maar nog steeds positief. Fauna volgt flora en net als bij de overgangsgebieden kan gekeken worden naar de inrichting voor specifieke diersoorten en naar geleidelijke overgangen tussen bos en open landschap, land en water, etc. Inpassing natuur en natuurinclusieve landbouw met oog voor gebiedskenmerken draagt dan positief bij aan de biodiversiteit.
Effect op biodiversiteit: kans op positief effect (↑)
Abiotische factoren
Inpassing areaal natuur en natuurinclusieve landbouw kunnen door aanpassing van gebruik en beheer van gebieden aansluitend bij de abiotische kenmerken bijdragen aan betere condities voor water en bodem. Dit bevordert de abiotische factoren voor de natuur. In deze nieuwe gebieden kunnen ook gericht maatregelen worden genomen om gewenste abiotische factoren te laten ontstaan.
Effect op abiotische factoren: kans op positief effect (↑)
Areaal natuurgebieden
Areaal natuurgebieden neemt ongeacht de geschiktheid van locaties toe bij meer natuur of natuurinclusieve landbouw.
Effect op areaal natuurgebieden: kans op positief effect (↑)
Connectiviteit
Met de inpassing natuur en natuurinclusieve landbouw kunnen deze gebieden ingericht worden met het oog op verbindingen/stapstenen in de ecologische structuur tussen natuurgebieden en Natuurnetwerk Nederland in de omgeving. Inpassingen natuur en natuurinclusieve landbouw kunnen dan ook een rol spelen bij de connectiviteit van de natuur. Zulke inpassingen dienen wel gericht te zijn op de natuur in de omgeving. Verwacht kan worden dat sturing op gebiedskenmerken met zich meebrengt dat invulling kan worden gegeven aan voor het gebied gewenste natuur waardoor de connectiviteit verbeterd.
Effect op connectiviteit: kans op positief effect (↑)
Hydrologische condities Natura 2000-gebieden
De inpassing van natuur en natuurinclusieve landbouw heeft voor de hydrologische condities in N2000-gebieden eigenlijk alleen zin als deze daadwerkelijk grenzen aan de N2000-gebieden. Hier stuurt deze structurerende keuze niet specifiek op en bovendien lijkt het dan ook sterk op de structurerende keuze overgangsgebieden, welke apart is beoordeeld. Het effect op waterkwaliteit en kwantiteit van inpassing areaal agrarisch natuur/nieuwe natuur wordt voor hydrologische condities Natura 2000-gebieden daarom beperkt of verwaarloosbaar geacht.
Effect op hydrologische condities Natura 2000-gebieden: geen of nagenoeg geen gevolgen (•)
Water
Ecologische en chemische waterkwaliteit
Bij de planning van nieuwe natuur op daarvoor fysisch-geografisch, hydrologisch en ecologisch geschikte locaties ligt het voor de hand dat er zorggedragen wordt voor een goede waterkwaliteit in de nieuwe natuurgebieden. Onder deze aanname is er zowel voor de ecologische als de chemische waterkwaliteit een positief effect te verwachten.
Effect op ecologische waterkwaliteit: kans op positief effect (↑)
Effect op chemische waterkwaliteit: kans op positief effect (↑)
Bodem
Kwalitatieve en kwantitatieve toestand grondwaterlichamen
In nieuwe arealen natuur of natuurinclusieve landbouw met oog voor kenmerken van het gebied zal geen of minder landbouwactiviteit plaatsvinden. Dit kan de grondwaterkwaliteit verbeteren vanwege een daling in gebruik van meststoffen en bestrijdingsmiddelen die in de landbouw worden gebruikt, mits er geen andere schadelijke activiteiten in de plaats komen voor de landbouwactiviteiten. Functieverandering en extensivering van landbouwgronden heeft op termijn daarom een kans op een positief effect op de grondwaterkwaliteit. Voor nieuwe natuur zal vaak gelden dat een verhoogd grondwaterpeil noodzakelijk is om het gebied de beste kans te geven zich goed te ontwikkelen. Ook voor arealen natuurinclusieve landbouw geldt dit. Effecten op de grondwaterstand en kwel in natuurgebieden zullen positief zijn in geval de extensiveringsgebieden in nabijheid van natuur liggen. Ondanks het uitgangspunt dat rekening gehouden wordt met de kenmerken van het gebied is niet duidelijk waar deze nieuwe natuur komt te liggen en is hierdoor geen effect aangenomen.
Effect op kwalitatieve toestand grondwaterlichamen: kans op positief effect (↑)
Effect op kwantitatieve toestand grondwaterlichamen: geen of nagenoeg geen gevolgen (•)
Bodemdaling landelijk gebied
Als in nieuwe arealen natuur of natuurinclusieve landbouw het grondwaterpeil wordt verhoogd, en dat zal met name gebeuren in gebieden die daarvan uit fysisch-geografisch, ecologisch en hydrologisch perspectief geschikt voor zijn, zal dit leiden tot een stagnatie van de bodemdaling in relatie tot de referentiesituatie.
Effect op bodemdaling landelijk gebied: kans op positief effect (↑)
Landschap en ruimtelijke kwaliteit
Belevingswaarde
Deze structurerende keuze stelt dat nieuwe arealen natuur of natuurinclusieve landbouw ingepast moeten worden op locaties die daarvan uit fysisch-geografische, hydrologische en ecologische omstandigheden het beste op aansluiten. Dit betekent een wijziging in landgebruik, omdat nieuwe natuur ingepast wordt, maar het is niet te zeggen of dit een positief of negatief effect zal zijn.
Omdat de nieuwe functies in deze structurerende keuze nadrukkelijk natuur betreffen, wordt waarschijnlijk geen bebouwing toegevoegd op de percelen die het meest geschikt zijn voor natuurtypen. Dit heeft een positief effect op de beleving van de nieuwe natuurpercelen, maar dat is slechts een beperkt effect bezien op de schaal van het gehele landelijk gebied.
Effecten op openheid en opgaand groen zijn afhankelijk van de gebiedsspecifieke uitwerking van deze structurerende keuze. Het gebied kan immers bestaan uit allerlei verschillende typen natuur en beplanting, wat een ander effect heeft op openheid en opgaand groen. Dit kan zowel positief als negatief uitvallen.
Omdat de effecten op de belevingswaarde aan nadere uitwerking onderhevig zijn, is niet vast te stellen of er positieve of negatieve effecten zullen optreden. Vandaar dat vanuit deze onzekerheid hier een neutrale score aan is toegekend.
Effect op belevingswaarde: geen of nagenoeg geen gevolgen (•)
Gebruikswaarde
In deze structurerende keuze wordt nadrukkelijk gesproken over natuurinclusieve landbouw passend bij de kenmerken van het gebied. Ook wordt genoemd dat de inpassing van natuur gekoppeld kan worden aan andere opgaven. Dit zijn combinaties waardoor meervoudig ruimtegebruik ontstaat. Daar staat tegenover dat in de structurerende keuze ook veel areaal benoemd wordt wat alleen een natuurfunctie zou moeten krijgen, waarbij meervoudig ruimtegebruik minder waarschijnlijk is.
In deze structurerende keuze worden mogelijkheden genoemd die multifunctioneel landgebruik omvatten, waardoor kansen ontstaan voor meervoudig ruimtegebruik.
Effect op gebruikswaarde: kans op positief effect (↑)
Toekomstwaarde
In deze structurerende keuze worden met oog voor gebiedskenmerken nieuwe arealen aangewezen voor natuurontwikkeling, eventueel in combinatie met andere functies. Dit biedt een extra kans om deze gebieden op een dusdanige manier in te richten dat in de toekomst kleine wijzigingen aan de inrichting van de natuurgebieden mogelijk zijn. Zodoende kan zo’n natuurgebied aanpasbaar gemaakt worden aan veranderende omstandigheden.
De inpassing van nieuw natuurareaal biedt de kans om deze natuurgebieden op een aanpasbare manier in te richten.
Effect op toekomstwaarde: kans op positief effect (↑)
Herkomstwaarde
In deze structurerende keuze gaat over de inpassing van areaal nieuwe natuur of natuurinclusieve landbouw. Bij een dergelijke functieverandering mag verwacht worden dat structuurdragers gewijzigd gaan worden. Omdat niet specifiek gestuurd wordt op landschappelijke kenmerken kan pas in de gebiedsspecifieke uitwerking worden bekeken of dit betekent dat structuurdragers verdwijnen, of dat er juist verdwenen elementen teruggebracht of herkenbaarder gemaakt kunnen worden.
Omdat de effecten op de herkomstwaarde aan nadere uitwerking onderhevig zijn, is niet vast te stellen of er positieve of negatieve effecten zullen optreden. Vandaar dat een neutrale score is toegekend.
Effect op herkomstwaarde: geen of nagenoeg geen gevolgen (•)
Effect van variaties op structurerende keuze 2
De onderstaande inhoudelijke variaties gaan in op de structurerende keuze 2, Inpassing areaal agrarische natuur/ nieuwe natuur. Er wordt alleen ingegaan op de indicatoren waar ten opzichte van het voornemen een effect wordt verwacht.
Variatie 1, die gericht is op een inpassing die optimaal bijdraagt aan het realiseren van het betreffende natuurdoeltype, zal voor het thema ‘Landbouw’ een negatief effect geven ten opzichte van het voornemen. Het areaal aan landbouwgrond zal kleiner worden en het verdienvermogen per hectare zal eerder afnemen dan toenemen. Voor het thema Natuur, met uitzondering van de indicator stikstofemissie, zal de variatie een positief effect hebben ten opzichte van het voornemen. De variatie is gericht op de natuurdoelstellingen, er zal meer areaal natuur komen, de gebieden kunnen dienen als verbindingszone en herstel van water en bodem wat betreft abiotische factoren is mogelijk. Ook zal deze variatie een positiever effect hebben ten opzichte van het voornemen voor hydrologische condities in N2000-gebieden indien gelinieerd aan deze gebieden. Voor de indicator ‘bodemdaling landelijk gebied’ zal deze variant een positiever effect hebben doordat de stagnatie van bodemdaling naar verwachting het sterkst zal zijn. Ook voor milieugezondheidsrisico’s zal het effect bij variatie 1 het grootste zijn. Voor de indicator belevingswaarde geldt dat de beleving van het landschap meer zal veranderen door de functiewijziging in gebieden die momenteel veelal agrarisch zijn. Voor de indicator gebruikswaarde is een negatiever effect te verwachten ten opzichte van het voornemen, doordat het minder aannemelijk is dat meervoudig ruimtegebruik wordt toepast omdat de geschiktheid van het areaal sterkt toegespitst is op de natuurwaarde.
Variatie 2, waarbij de invulling het meest optimaal is voor de agrarische functie, zal voor het thema ‘Landbouw’ een positief effect geven ten opzichte van het voornemen. Het areaal aan landbouwgrond kan toenemen en het verdienvermogen van agrariërs zal minder afnemen bij de variatie. Voor de thema’ Milieugezondheidsrisico’s, Klimaat, en Water en de indicatoren Stikstofemissie en biodiversiteit zal de variatie negatievere effecten geven ten opzichte van het voornemen. Het positieve effect zal minder groot zijn voor broeikasgassen als minder houtige vegetatie wordt toegevoegd en er ook minder koolstof in de vegetatie en bodem wordt vastgelegd. Voor de indicatoren stikstofemissie en biodiversiteit zal de huidige trend zich doorzetten als de landbouw blijft. Voor het thema Water kan de agrarische functie negatieve invloed hebben op de waterkwaliteit. De stagnatie van bodemdaling zal bij deze variant minst sterk zijn, waardoor het een minder positief effect geeft ten opzichte van het voornemen. Voor de indicator belevingswaarde geldt dat de beleving van het landschap minder zal veranderen door het streven naar zo min mogelijke functieverandering. Voor de indicator gebruikswaarde zal een positiever effect te verwachten zijn ten opzichte van het voornemen, doordat het combineren van een natuurfunctie met een agrarische functie wordt nagestreefd.
Variatie 3, waarbij in plaats van vanuit de optimale locaties voor het betreffende natuurdoeltype, uitgegaan wordt van locaties waar vanuit klimaat, water en stikstof toch al geëxtensiveerd of anderszins geïntervenieerd moet worden, zal voor het thema ‘Klimaat’ onzekerdere effecten geven ten opzichte van het voornemen. Dit komt doordat de interventies op broeikasgasemissies en de mate van koolstofvastlegging onzekerder zijn. Als er vanuit waterkwaliteitsbelang toch al ingegrepen moest worden, verhoogd het de zekerheid voor een positief effect voor het thema Water ten opzichte van het voornemen. De stagnatie van bodemdaling kan bij deze variant sterker zijn, afhankelijk van welke maatregelen er al genomen worden. Als veel extensiveringsmaatregelen of maatregelen vanuit klimaatoverwegingen (bijvoorbeeld het verhogen van het grondwaterpeil in veenweide) al genomen zijn, zal er weinig aanvullend effect optreden wat betreft stagnatie bodemdaling ten opzichte van het voornemen. Voor de indicator belevingswaarde geldt dat de beleving van het landschap minder zal veranderen door het streven naar functieverandering op zo min mogelijke percelen. Voor de indicator gebruikswaarde geldt een sterke kans op meervoudig ruimtegebruik doordat de variant natuur inpast op arealen waar ook andere opgave liggen.
Ook is er één variatie op sturingskracht op structurerende keuze 2, Inpassing areaal agrarisch natuur/nieuwe natuur.
Bij de variatie op sturingskracht voor de structurerende keuze ‘Inpassing areaal agrarische natuur/nieuwe natuur’ wijst het rijk in overleg met provincies aan waar de arealen moeten worden gerealiseerd. Ten aanzien van de effectvoorspellingen zal dat geen verschillen geven, aangezien in het planMER al uit wordt gegaan van inpassing agrarische natuur/nieuwe (waarbij locatie en omvang nog niet bekend zijn). In potentie kan deze sterkere sturing leiden tot het sneller, efficiënter of in hogere mate halen van de doelstellingen. Het kan echter ook ten koste gaan van het gebiedsgerichte maatwerk dat centraal staat in de NPLG aanpak. Daarnaast kan het de samenwerking tussen provincies en rijk en het draagvlak bij partijen in de provincies onder druk zetten.