Beoordelingskader ten behoeve van het NPLG
Indicatoren
De indicatoren worden gezien als een goede weerspiegeling van de factoren waarop het NPLG effecten zal hebben in het landelijk gebied. Er wordt per indicator naar de huidige situatie en naar de fysieke trends en ontwikkeling van de afgelopen decennia gekeken en deze worden vervolgens, waar mogelijk, doorgetrokken naar de toekomst.
Voor het beschrijven van de referentiesituatie en de effecten is gekozen voor drie hoofdthema’s; Economische omgeving (zie Tabel 4‑1), Veilige en gezonde leefomgeving (zie Tabel 4‑2) en Goede omgevingskwaliteit (zie Tabel 4‑3). De opgaven voor het landelijk gebied zijn groot en de ruimte beperkt. Het NPLG, zijnde het beleidsvoornemen, is een set aan ruimtelijke principes (de structurerende keuzes) waarmee expliciet op de ruimtelijke inrichting van het landelijk gebied wordt gestuurd. Vandaar dat Economische omgeving als hoofdthema is meegenomen in de beoordeling. Verwacht wordt dat de structurerende keuzes direct effect gaan hebben op de ruimtelijke indeling van het landelijk gebied. De thema’s Landelijk gebied, Natuur en Landbouw zijn daarom gekoppeld aan het hoofdthema Economische omgeving. Het thema Landelijk gebied kijkt naar de indicator Oppervlakte landelijk gebied. Het thema Natuur valt uiteen in de indicatoren Oppervlakte natuurgrond en Oppervlakte agrarisch natuurbeheer. Voor het thema Landbouw wordt gekeken naar de indicator Oppervlakte landbouw en wordt een beeld gevormd op basis van de indicatoren Aantal agrariërs en Inschatting verdienvermogen agrariërs.
Onder het hoofdthema Veilige en gezonde leefomgeving vallen de thema’s Milieukwaliteit en gezondheid en Klimaat. Het thema Milieukwaliteit en gezondheid bestaat uit de indicator Milieugezondheidsrisico’s die gaan over geurhinder, fijnstof, dierziekten en zoönosen en volksgezondheid. Hier zijn in het NPLG geen doelen voor geformuleerd. Verwacht wordt wel dat met het uitwerken van de structurerende keuzes rekening gehouden wordt met deze indicatoren. Deze indicatoren zijn gekozen omdat deze een duidelijke relatie hebben met de landbouw en deze gekoppeld zijn aan de maatschappelijke discussie over het landelijk gebied. Klimaat als thema is afgeleid uit de doelen van het NPLG. Hieronder worden de indicatoren Emissie broeikasgassen en Vastlegging koolstof meegenomen.
Onder het hoofdthema Goede omgevingskwaliteit vallen de thema’s Natuur, Water, Bodem en Landschap en ruimtelijke kwaliteit. De eerste drie thema’s hebben samenhang met de doelen van het NPLG. Onder het thema Natuur vallen de indicatoren Emissie stikstof, Biodiversiteit, Abiotische omstandigheden, Areaal natuurgebieden, Connectiviteit natuurgebieden en Hydrologische condities Natura 2000-gebieden. Onder het thema Water vallen de thema’s Ecologische kwaliteit oppervlaktewater en Chemische kwaliteit oppervlaktewater. Onder het thema Bodem vallen de indicatoren Kwalitatieve toestand grondwaterlichamen, Kwantitatieve toestand grondwaterlichamen en Bodemdaling landelijk gebied. Onder het thema Landschap en ruimtelijke kwaliteit vallen de indicatoren Belevingswaarde, Gebruikswaarde en Toekomstwaarde. Voor de indicatoren vallend onder Landschap en ruimtelijke kwaliteit zijn in het NPLG geen aparte doelen geformuleerd, maar het raakt wel direct de opgaven van het NPLG, namelijk het toekomstbestendig ontwikkelen van het landelijk gebied en het beschermen en bevorderen van een vitaal landelijk gebied.
Dit planMER beschrijft niet alleen de effecten van het NPLG, maar geeft daarmee ook aandachtspunten mee voor de uitwerking op provinciaal niveau.
Hoofdthema Economische omgeving
Tabel 4‑1: Beoordelingskader van het NPLG voor het hoofdthema Economische Omgeving
Thema | Indicator | Nadere uitwerking t.b.v. effectbepaling |
Landelijk gebied | Oppervlakte landelijk gebied | Verandering in oppervlakte |
Natuur | Oppervlakte natuurgrond | Verandering in oppervlakte |
Oppervlakte agrarisch natuurbeheer | Verandering in oppervlakte | |
Landbouw | Oppervlakte landbouw | Verandering in oppervlakte landbouw |
Aantallen agrariërs | Verandering in het aantal agrariërs | |
Verdienvermogen van agrariërs | Verandering in het verdienvermogen |
Hoofdthema Veilige en gezonde leefomgeving
Tabel 4‑2: Beoordelingskader van het NPLG voor het hoofdthema Veilige en gezonde leefomgeving
Thema | Indicator | Nadere uitwerking t.b.v. effectbepaling |
Milieukwaliteit en gezondheid | Milieugezondheidsrisico’s | Verandering in omvang van het milieugezondheidsrisico’s (volksgezondheid, geurhinder, fijnstof, dierziekten en zoönosen) |
Klimaat | Emissie broeikasgassen | Verandering in emissie van broeikasgassen (CO2, N2O en CH4) |
Vastlegging koolstof | Verandering in vastlegging van koolstof |
Hoofdthema Goede omgevingskwaliteit
Tabel 4‑3: Beoordelingskader van het NPLG voor het hoofdthema Goede omgevingskwaliteit
Thema | Indicator | Nadere uitwerking t.b.v. effectbepaling |
Natuur | Emissie stikstof | Verandering in de uitstoot van de hoeveelheid stikstof (ammoniak en stikstofoxiden) |
Biodiversiteit | Verandering in de biodiversiteit | |
Abiotische omstandigheden | Verandering in de belasting (verzuring, verdroging en stikstofdepositie) op abiotische omstandigheden t.b.v. het duurzaam in stand houden van soorten en habitats | |
Areaal natuurgebieden | Verandering in het areaal van natuurgebieden | |
Connectiviteit natuurgebieden | Verandering in de ruimtelijke condities van natuurgebieden | |
Hydrologische condities Natura 2000-gebieden | Verandering in de hydrologische condities N2000-gebieden | |
Water | Ecologische kwaliteit oppervlaktewater | Verandering in ecologische kwaliteit oppervlaktewater (o.a. door nutriënten) |
Chemische kwaliteit oppervlaktewater | Verandering chemische kwaliteit oppervlaktewater (o.a. door gewasbeschermingsmiddelen) | |
Bodem | Kwalitatieve toestand grondwaterlichamen | Verandering in kwaliteit grondwaterlichamen (o.a. door P en N en gewasbeschermingsmiddelen) |
Kwantitatieve toestand grondwaterlichamen | Verandering in kwantiteit grondwaterlichamen | |
Bodemdaling landelijk gebied | Verandering in bodemdaling landelijk gebied | |
Landschap en ruimtelijke kwaliteit | Belevingswaarde | Verandering in belevingswaarde (bebouwing, landgebruik, openheid, opgaand groen en historische lijnelementen) |
Gebruikswaarde | Verandering in mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik | |
Toekomstwaarde | Verandering in aanpasbaarheid van ruimtegebruik | |
Herkomstwaarde | Verandering in herkomstwaarde |
Notie over stikstof
In de doelstellingen van het NPLG is aangegeven dat stikstofdepositie op N2000-gebieden moet worden teruggedrongen. Een belangrijk deel van de betreffende stikstofverbindingen, met name ammoniak, is afkomstig van de landbouw. Idealiter, als er sprake is van een gesloten kringloop, komt er uit de landbouw geen onbenut stikstof vrij. In dat geval is sprake van een gesloten kringloop, zonder verliesposten. De emissie van stikstof naar de lucht kan worden beschouwd als een verliespost uit de stikstofkringloop. Maar naast de emissie van stikstof naar de lucht is er nog een verliespost, die in omvang zelfs nog groter is, namelijk het verlies via de bodem. Het totale stikstofverlies wordt veroorzaakt doordat er posten zijn die stikstof aan het systeem toevoegen. Deze posten zijn bijvoorbeeld krachtvoer gebruik in de veehouderij en kunstmest gebruik.
De effecten van stikstofemissie naar lucht komen in de effectbeoordeling aan de orde in de Indicator ‘Emissie stikstof’ onder het Thema ‘Natuur’. De effecten van emissie naar de bodem komen terug in de Indicator ‘Kwalitatieve toestand grondwaterlichamen (waaronder concentraties stikstof) onder het Thema ‘Bodem’ en in de Indicator ‘Ecologische waterkwaliteit’ onder het Thema Water. Toegevoegde nutriënten (dus naast stikstof ook fosfaat) die niet door gewassen worden opgenomen komen immers terecht in het grondwater of via oppervlakkige afstroming in het oppervlaktewater.
Om de verliezen van stikstof te verminderen is het nodig om de aanvoer van stikstof ook te verlagen, en goed af te stemmen met de gewasgroei. Dat betekent minder gebruik van krachtvoer én minder en efficiënter gebruik van kunstmest. Als de bedrijfsvoering van een veehouderij wordt gestopt betekent dat onder andere een vermindering van de emissie van stikstof naar de lucht en heeft dat, met name wanneer de veehouderij is gelegen in de nabijheid van een N2000-gebied, positieve effecten op de natuur. Als er voor de veehouderij bijvoorbeeld een intensief akkerbouw- of tuinbouwbedrijf in de plaats komt kan dat weer negatieve effecten hebben op grondwater- en oppervlaktewaterkwaliteit. Daarom moet er bij de transitie van het landgebruik voor worden gewaakt dat de winst die wordt geboekt met het wegnemen van de ene belastende vorm van landbouw niet wordt verruild voor een andere belastende vorm van landbouw.