Informatie afbeelding: Richard Zomerdijk

Bodem

Onder dit thema wordt gekeken naar de huidige situatie en de trend voor de indicatoren Kwalitatieve toestand grondwaterlichamen, Kwantitatieve toestand grondwaterlichamen en Bodemdaling landelijk gebied.

In onderstaand kader wordt eerst aangegeven waarom deze indicatoren gekozen zijn voor dit thema. Daarna wordt per indicator de huidige situatie en de trends beschreven.

Waarom deze indicatoren?

Het grondwater wordt, net als oppervlaktewater, getoetst aan de Kaderrichtlijn Water (KRW) (zie paragraaf 'Water') (Ministerie van Infrastructuur en Water, 2022). Grondwater wordt beoordeeld voor de kwalitatieve en kwantitatieve staat. Er wordt daarbij rekening gehouden met zes onderdelen, waarvan drie algemene onderdelen voor alle gebieden gelden: waterbalans, algemene chemische toestand en intrusies van zout water. De andere drie zijn voor specifieke gebieden relevant, namelijk: invloed op oppervlaktewateren, terrestrische ecosystemen en drinkwaterwinningen.

Doelstellingen voor bodem vallen niet onder de KRW, maar komen wel terug in de op 17 november 2021 gepubliceerde EU bodemstrategie. Dat is een beleidskader met doelen en maatregelen voor de bescherming, het herstel en het duurzame gebruik van de bodems. Op 5 juli 2023 is een EU voorstel gepubliceerd voor een Richtlijn voor bodemmonitoring en veerkracht. Te monitoren parameters zijn onder meer verzilting, erosie, koolstofverlies, verdichting, nutriënten, chemische verontreiniging en waterretentie, de snelheid van bodemafdekking en ruimtebeslag. Sommige van deze parameters komen al terug bij andere indicatoren voor het NPLG. Bij de structurerende keuze 7, Water vasthouden en minder snel afvoeren op hoge zandgronden, wordt rekening gehouden met de eigenschappen van de bodem om meer water vast te houden. Specifieke bodemindicatoren zoals erosie, koolstofverlies en verdichting komen niet expliciet terug als indicator.

Doelen voor nutriënten voldoen in het grootste deel niet voor oppervlaktewaterlichamen, maar wel voor het grondwatersysteem. Dit verschil heeft vooral te maken met de beoordelingssystematiek en normenstelsel. Deze is strenger voor oppervlaktewater dan voor grondwater. Huidige knelpunten in grondwater hebben te maken met fosfaat in de duingebieden (deels natuurlijke oorzaak en deels belasting landbouw zoals bollenteelt) en nitraat in Zuid-Limburg. Als er in meer detail wordt gekeken zijn er problemen met te hoge nitraatgehaltes op de hoge zandgronden, ook rond kwetsbare grondwaterbeschermingsgebieden en natuurgebieden. Hier worden de KRW-doelen niet gehaald. Effecten op de grondwaterkwaliteit zijn pas merkbaar na vele jaren of zelfs tientallen jaren. Dit komt omdat grondwater traag stroomt en veranderingen in grondwaterkwaliteit op grotere diepte daarom pas op termijn merkbaar zijn. De toets diepte voor de KRW is 10 tot 25 meter diep. Veranderingen aan maaiveld vragen ook minimaal 10 tot 25 jaar voordat deze een effect hebben op deze diepte.

Voor gewasbeschermingsmiddelen geldt voor het grondwater ook dat op het niveau van grote grondwaterlichamen de doelen zijn gehaald. Middelen worden wel aangetroffen boven de generieke EU-norm (0,1 µg/l per stof), maar niet in die mate dat dit reden is om het grondwaterlichaam in slechte toestand te verklaren. Dit heeft deels ook met de beoordelingssystematiek te maken. Er is een risico dat de optelling van veel verschillende middelen tot risico’s voor mens en milieu leidt, maar zo wordt hier nog niet naar gekeken. Als ingezoomd wordt op het niveau van drinkwaterwinningen dan zijn er wel problemen: doelen worden hier niet gehaald. Voor het oppervlaktewater gelden in tegenstelling tot grondwater specifieke KRW-normen voor een aantal specifieke stoffen. Deze normen worden regelmatig overschreden op locaties in het oppervlaktewater en dat betekent dat de doelen hier niet gehaald worden.

Grondwaterlichamen zijn, op de schaal van grote grondwaterlichamen, in goede toestand, omdat er ruim voldoende water wordt aangevuld ten opzichte van de hoeveelheid water die wordt onttrokken. Daarnaast wordt gecontroleerd of grondwaterstanden / stijghoogten trendmatig dalen. Dit laatste was alleen het geval in het grondwaterlichaam Maas Slenk-Diep (in Noord-Brabant en Limburg). Hier worden maatregelen genomen om de mate van onttrekking te beperken. De kwantitatieve toestand is niet op orde in veel van de grondwaterafhankelijke N2000-gebieden. Er is sprake van verdroging. Door een te grote drainage en onttrekking van grondwater in de omgeving is de hoeveelheid kwel en grondwaterstand tot een onaanvaardbaar niveau gedaald.

Kwalitatieve toestand grondwaterlichamen (w.o. concentraties P en N en gewasbeschermingsmiddelen)

Huidige situatie

Tabel 5‑3 laat de kwalitatieve beoordeling van de verschillende grondwaterlichamen per stroomgebied zien onder de KRW. Dit wordt gedaan op basis van vijf verschillende onderdelen (Ministerie van Infrastructuur en Water, 2022). In drie waterlichamen is de algemene chemische toestand ontoereikend. Dit zijn grondwaterlichamen langs de kust (fosfaat) en het zuiden van Limburg (nitraat).

Tabel 5‑3: De kwalitatieve beoordeling van de grondwaterlichamen per stroomgebied (Ministerie van Infrastructuur en Water, 2022)

Deze tabel laat de kwalitatieve beoordeling van grondwaterlichamen zien voor de stroomgebieden Rijn, Maas, Schelde en Eems. In drie waterlichamen is de algemene chemische toestand ontoereikend.

Naast de KRW-toetsen worden er deeltoetsen gedaan gericht op kwetsbare gebieden: de drinkwaterwingebieden, de KRW-oppervlaktewaterlichamen, de grondwaterafhankelijke terrestrische ecosystemen en gebieden gevoelig voor zoutwaterintrusies (zie Figuur 5‑57):

  • In de drinkwaterwingebieden is sprake van stijgende trends in concentraties verontreinigingen in het grondwater. In 86% van de meetpunten zijn sporen te vinden van menselijke invloed. In 60% van de meetpunten worden sporen van bestrijdingsmiddelen aangetroffen. Dit kan niet geheel aan de agrarische sector worden toegekend, want ook gemeenten, particulieren, weg- en terreinbeheerders gebruiken die middelen. Daarnaast worden in 70% van de meetpunten overige verontreinigende stoffen aangetroffen.

  • Op veel plekken in Nederland is sprake van een negatieve invloed van het grondwater op het oppervlaktewater. Dit heeft te maken met de uitspoeling van nutriënten (stikstof en fosfaat) naar het oppervlaktewater. Door deze uitspoeling worden KRW-doelstellingen voor het oppervlaktewater niet gehaald.

  • In het oosten, zuiden en midden van Nederland is de kwalitatieve toestand van natuurgebieden vaak onvoldoende. Dit heeft vaak te maken van het wegvallen van de kwelstroom wat een negatieve invloed heeft op de waterkwaliteit. De achterliggende reden zijn de grondwateronttrekkingen ten behoeve van drinkwatervoorziening, industrie en beregening in het landelijk gebied. De hoeveelheid gebruikt grondwater voor beregening neemt de laatste jaren tijdens de droge zomers sterk toe.

  • Zoutwaterintrusies leiden (nog) niet tot problemen.

Deze afbeelding laat de kwalitatieve toestand van grondwater in Nederland zien. In een groot deel van Nederland is de kwalitatieve toestand van grondwater goed. Grote locaties die ontoereikend scoren zijn delen langs de west-kust, delen van de waddeneilanden en een deel van Limburg.

Figuur 5‑57: Kaart van de stroomgebieden Rijn, Maas, Schelde en Eems met de kwalitatieve beoordeling van de grondwaterlichamen (Ministerie van Infrastructuur en Water, 2022)

Trends

Trends voor de KRW worden beschouwd voor de algemene grondwaterkwaliteit en voor de drinkwaterwinningen

  • Voor de algehele grondwaterkwaliteit is sprake van een significante opwaartse trend in gemeten concentraties in 10 van de 19 beschouwde grondwaterlichamen (Royal HaskoningDHV, 2023). Het betreft een toename in gemeten concentratie nitraat, fosfaat of chloride. Deze opwaartse trends worden verspreid over Nederland aangetroffen. De toename in nitraatconcentraties speelt in Zuid-Limburg en de zandgebieden; de toename in chlorideconcentratie en fosfaatconcentraties komt vooral in het westen en noorden van het land voor.

  • Voor de grondwaterwinningen voor de drinkwatervoorziening is een trendanalyse uitgevoerd (Ministerie van Infrastructuur en Water, 2022). Op 21 winlocaties (ongeveer 10% van alle winningen) zijn 36 stijgende trends gevonden. Het gaat bijvoorbeeld om het bestrijdingsmiddel bentazon en de metalen nikkel en arseen. Op 23 winlocaties zijn 41 dalende trends gevonden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de bestrijdingsmiddelen bromacil en bentazon, nitraat en nikkel.

Voor de algehele grondwaterkwaliteit zijn geen trendanalyses uitgevoerd voor bestrijdingsmiddelen, geneesmiddelen, PFAS en overige microverontreinigingen. Maar op basis van meerdere jaren meten is wel het beeld ontstaan dat het grondwater op heel veel locaties steeds verder beïnvloed is door menselijke invloed. Dit wordt de vergrijzing van het grondwater genoemd. KRW-normen worden niet overschreden, vaak omdat er nog geen normen zijn, maar het verschijnsel vergrijzing van het grondwater wordt wel als een groot risico gezien.

Conclusie

De kwalitatieve toestand van het grondwater is in een deel van Nederland, met name in het noorden en het westen (exclusief het kustgebied) goed. In de andere delen van het land is de kwalitatieve toestand daarentegen ontoereikend. Daarom scoort de indicator Kwalitatieve toestand grondwaterlichamen oranje.

Er is een negatieve trend te zien voor de indicator Kwalitatieve toestand grondwaterlichamen omdat er steeds meer chemische stoffen, waaronder bestrijdingsmiddelen, in het grondwater worden aangetroffen.

Deze afbeelding laat zien dat voor de indicator Kwalitatieve toestand grondwaterlichamen de huidige staat redelijk is, verspreid zijn er knelpunten. Er is een negatieve trend.

Figuur 5‑58: Scoring huidige en referentiesituatie

Kwantitatieve toestand grondwaterlichamen

Huidige situatie

Tabel 5‑4 laat de kwantitatieve beoordeling van de verschillende grondwaterlichamen per stroomgebied zien onder de KRW. Dit wordt gedaan op basis van vijf verschillende onderdelen (Ministerie van Infrastructuur en Water, 2022). De algemene kwantitatieve toestand is goed voor 22 van de 23 grondwaterlichamen. In het diepe pakket Maas-Slenk in Brabant en Limburg is de waterbalans niet op orde en de onttrekking hoger dan de aanvulling van het grondwater. Daar is ook het oordeel voor de trend in de stijghoogte van het grondwater ontoereikend. In vijftien waterlichamen zijn er specifieke gebieden waar de interactie tussen grondwater en terrestrische natuur ontoereikend is. In één waterlichaam liggen gebieden waar de interactie tussen grond- en oppervlaktewater ontoereikend is.

Tabel 5‑4: De kwantitatieve beoordeling van de grondwaterlichamen per stroomgebied (Ministerie van Infrastructuur en Water, 2022)

Deze tabel laat de kwantitatieve beoordeling van grondwaterlichamen zien voor de stroomgebieden Rijn, Maas, Schelde en Eems. In één waterlichaam liggen gebieden waar de interactie tussen grond- en oppervlaktewater ontoereikend is.

Naast de KRW-toetsen worden er regionale deeltoetsen gedaan vanuit het Provinciaal Meetnet Grondwaterkwaliteit (zie Figuur 5‑59) (Ministerie van Infrastructuur en Water, 2022). Hieruit blijkt dat in duingebieden en op de hoge zandgronden in het zuiden en het oosten van Nederland de kwantitatieve toestand ontoereikend is. Dit heeft te maken met de structureel verlaagde grondwaterstand ten gevolge van drainage en grondwateronttrekkingen. Deze Natura-2000 gebieden hebben de status verdroogd gekregen.

Deze afbeelding laat de kwantitatieve toestand van grondwater in Nederland zien. In een groot deel van Nederland is de kwantitatieve toestand van grondwater goed. Grote locaties die ontoereikend scoren zijn delen van provincie Noord-Brabant en de Veluwe.

Figuur 5‑59: Kaart van de stroomgebieden Rijn, Maas, Schelde en Eems met de kwantitatieve beoordeling van de grondwaterlichamen (Ministerie van Infrastructuur en Water, 2022)

Trends

Sinds 2015 is er één gebied bij gekomen waarvoor de algemene kwantitatieve toestand niet voldoet onder de KRW (Ministerie van Infrastructuur en Water, 2022). Dit is het grondwaterlichaam Slenk Diep in Noord-Brabant en Limburg. De stijghoogten in deze diepe zandlagen worden beïnvloed door diepe onttrekkingen voor drinkwater en landbouw.

Conclusie

De kwantitatieve toestand van het grondwater is op de meeste plekken goed. Toch is er op verschillende plekken door het land heen te zien dat de kwantitatieve toestand ontoereikend is. Daarom scoort de indicator Kwantitatieve toestand grondwaterlichamen oranje.

Er is een geen duidelijke trend te zien voor de kwantitatieve toestand, omdat er weinig is veranderd in de kwantitatieve staat van het grondwater. Er is één gebied bij gekomen dat niet voldoet, maar verder laten de gebieden geen trend zien. Daarom heeft de indicator Kwantitatieve toestand grondwaterlichamen een neutrale trend.

Deze afbeelding laat zien dat voor de indicator Kwantitatieve toestand grondwaterlichamen de huidige staat redelijk is, verspreid zijn er knelpunten. Er is geen trend ten opzichte van de huidige situatie.

Figuur 5‑60: Scoring huidige en referentiesituatie

Bodemdaling landelijk gebied

Huidige situatie

Bodemdaling is een natuurlijk proces. Vroeger werd de daling van de bodem gecompenseerd doordat rivieren ook weer klei en slib afzetten, waardoor de bodem ook weer aangroeide aan de bovenkant. Sinds de komst van dijken kan de rivier dit niet meer neerleggen, en daardoor groeit de bodem ook niet meer aan. Uitzondering hierop zijn de uiterwaarden, waar de rivier nog wel klei en slib kan afzetten. Uiterwaarden worden dus steeds hoger, maar binnendijks niet. Een ander voorbeeld van natuurlijke bodemdaling is het inklinken van veengronden, waarbij de bodem langzaam naar beneden zakt door het gewicht van de lagen grond die er bovenop liggen.

Wanneer er gesproken wordt over bodemdaling in het landelijk gebied dan gaat het echter over het algemeen over bodemdaling door menselijk ingrijpen. Belangrijke menselijke ingrepen die voor bodemdaling hebben gezorgd zijn het ontwateren van onze veengebieden, en de inpoldering van land. Doordat water uit de grond gehaald wordt, en het water dus geen massa meer in de bodem inneemt, zakt de grond naar beneden.

Moerasgebieden bevinden zich in de provincies Friesland, Groningen, Overijssel, Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland (zie Figuur 5‑61). In totaal gaat het om een oppervlakte van 436.000 hectare organische bodems, waarvan het grootste deel veengronden (274.000 ha) is. 207.000 ha van de veengronden wordt gebruikt door de landbouw (grasland, akker- en tuinbouw). Het overige deel (162.000 ha) zijn moerige gronden, wat wil zeggen dat de hoeveelheid veen in de bovenste 80 cm van de bodem tussen 5 en 40 cm dik is. 130.000 ha van de moerige gronden wordt gebruikt door de landbouw (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2020).

Ontwatering van veenweidegebieden zorgt voor een bodemdaling in het landelijk gebied. Dit is deels een natuurlijk proces (ongeveer 10%), maar door menselijk handelen, bijvoorbeeld door betere bemalingstechnieken, is het de afgelopen 100 jaar versneld. Vanuit de landbouw is de noodzaak steeds groter geworden om het waterpeil zo laag mogelijk te houden. Dit wordt gedaan ten behoeve van bijvoorbeeld de grasgroei, het langer buiten kunnen houden van koeien en het gebruik van zwaardere machines.

Bodemdaling zorgt voor verschillende problemen, zoals de verzakking van gebouwen en infrastructuur, veenoxidatie (zie ook paragraaf 'Klimaat - indicator Vastlegging koolstof'), schade aan natuurgebieden en verslechtering van de waterkwaliteit. Ook neemt het risico op overstroming toe door verdere bodemdaling. Deze problemen zijn cumulatief, omdat ze zich de tijd opstapelen.

Deze afbeelding laat zien dat er een aantal Veenweidegebieden zijn in Nederland. Deze gebieden liggen voornamelijk in het Groene Hart en in het Noorden van het land.

Figuur 5‑61: Veenweidegebieden in Nederland (Wageningen Environmental Research, 2020)

Trends

Van den Born, et al. (2018) hebben door middel van modellering een inschatting gemaakt van de invloed van het huidige beleid (in 2018) op bodemdaling in veenweidegebieden. Hieruit blijkt dat de gemiddelde bodemdaling in deze gebieden tussen de 8 en 9 millimeter per jaar is, afhankelijk van het gebied (zie Figuur 5‑62). Gemiddeld is de daling 34 centimeter tussen 2010 en 2050. Het effect in het cluster in Friesland en Overijssel is het hoogst met gemiddeld 11 tot 12 millimeter per jaar. Op sommige plekken loopt de bodemdaling op tot meer dan 90 centimeter tussen 2010 en 2050.

Deze afbeelding laat zien dat er tussen 2010 en 2050 kans is op bodemdaling in veenweidegebieden. Deze gebieden liggen voornamelijk in het Groene Hart en in het Noorden van het land.

Figuur 5‑62: Bodemdaling in veenweidegebieden tussen 2010 en 2050 bij ongewijzigd peilbeheer (Van den Born, et al., 2018)

Conclusie

De staat van bodemdaling in het landelijk gebied is slecht. Elk jaar daalt de bodem, waarbij het grootste deel hiervan wordt veroorzaakt door menselijk handelen. De indicator Bodemdaling landelijk gebied scoort daarom rood.

Er is een negatieve trend te zien voor de indicator Bodemdaling landelijk gebied. Bij het huidige beleid blijft de bodemdaling voortzetten en stapelen de consequenties voor de natuur, de veiligheid en de waterkwaliteit zich op.

Deze afbeelding laat zien dat voor de indicator Bodemdaling de huidige staat overal slecht is, er zijn overal knelpunten. Er is een negatieve trend.

Figuur 5‑63: Scoring huidige en referentiesituatie