Informatie afbeelding: Richard Zomerdijk

Milieukwaliteit en gezondheid

Onder dit thema wordt gekeken naar de huidige situatie en de trend voor de indicator Milieugezondheidsrisico's.

In onderstaand kader wordt eerst aangegeven waarom deze indicatoren gekozen zijn voor dit thema. Daarna wordt voor de indicator de huidige situatie en de trends beschreven.

Waarom deze indicator?

Geurhinder, fijnstof, dierziekten en zoönosen en volksgezondheid zijn nauw verbonden met de veehouderij als geheel, maar is extra relevant bij de niet-grondgebonden landbouw, onder andere doordat de vee dichtheid binnen deze sector vaak relatief hoog is. Geurhinder kan voorkomen voor werknemers en omwonenden van veehouderijen en overschrijdingen van fijnstofconcentraties komen voor rond veehouderijen. Dierziekten en zoönosen kunnen een bedreiging vormen en ook zijn er risico’s voor gezondheid bekend voor omwonenden van veehouderijen.

Milieugezondheidsrisico’s

Huidige situatie

Volksgezondheid

Er bestaan in de maatschappij veel zorgen over de gezondheidsrisico’s van wonen in de buurt van veehouderijen (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2022). Uit onderzoek blijkt dat mensen die in de buurt van veehouderijen wonen vaker luchtwegproblemen hebben, maar het is niet duidelijk wat daar de oorzaak van is.

Recente onderzoekgegevens bevestigen eerdere bevindingen dat mensen die in de buurt van veehouderijen wonen vaker een verminderde longfunctie hebben en een verhoogd risico op longontsteking. Maar het is nog steeds niet duidelijk of er sprake is van een oorzakelijk verband. Daarvoor is het aantal kwalitatief goede onderzoeken te beperkt.

Dierziekten en zoönosen

Onder dierziekten worden alle besmettelijke ziekten die in eerste instantie door dieren gedragen worden verstaan. Een zoönosen is een infectieziekte die van dier op mens kan overgaan. In Nederland voorkomende zoönosen zijn COVID-19, de ziekte van Lyme, Q-koorts, toxoplasmose, salmonellose en vogelgriep. Deze voorbeelden tonen aan dat sommige dierziekten een serieuze bedreiging vormen voor de menselijke gezondheid. Er bestaan een onderlinge samenhang tussen humane gezondheid, diergezondheid en een gezond ecosysteem op wereldwijde schaal. Bij zoönosen gaat het ook om het type agrarische bedrijfsvoering en de locatie van bedrijven ten opzichte van mensen. Ruimtelijke aspecten, zoals concentraties dieren, diversiteit aan dieren en de mate waarin dier-dier en dier-mens contact plaatsvindt, hebben invloed op risico van zoönoseontwikkeling en -verspreiding.

Vanwege het hoge abstractieniveau van het NPLG zijn dierziekten en zoönosen samen beschouwd en is er geen onderscheid gemaakt tussen de twee in de effectbeoordeling.

In de afgelopen 25 jaar zijn een aantal grote dierziekte uitbraken voorgekomen. In 1997 betrof het een uitbraak van klassieke varkenspest. Drie jaar later brak mond- en klauwzeer uit. Later volgde de gekkekoeienziekte. In 2003 was er een grote uitbraak van vogelgriep. In de daaropvolgende jaren brak de ziekte regelmatig uit en ook in 2022 en 2023 nog kampte Nederland met vogelgriepuitbraken. Daarnaast was er de Q-koortsepidemie in 2008 en was er in 2020 een COVID-19 uitbraak bij nertsen.

Geurhinder en fijnstof

In 2021 had 2,5 % van de mensen in Nederland ernstige geurhinder door agrarische bedrijven en mest uitrijden en 0,6% had ernstige geurhinder door stallen met vee (CLO, 2023f).

Fijnstof, de emissie van zwevende stofdeeltjes naar de lucht, kan leiden tot schadelijke effecten op de gezondheid. Bij fijnstof wordt onderscheid gemaakt in PM10 fijnstof en in PM2,5 fijnstof, dit is de fijnere fractie. 

Er is een sterke relatie tussen fijnstof en het landelijk gebied (CLO, 2023c). In landelijke gebieden vinden namelijk veel activiteiten plaats die kunnen bijdragen aan de uitstoot van fijnstof, zoals landbouw, veeteelt en verkeer. Zo kan het gebruik van mest en bestrijdingsmiddelen in de landbouw bijdragen aan de uitstoot van fijnstof, net als het verkeer op landelijke wegen.

Daarnaast kan fijnstof in landelijke gebieden een extra gevaar vormen voor de gezondheid, omdat de concentraties vaak hoger zijn dan in stedelijke gebieden. Dit komt doordat de lucht in landelijke gebieden vaak stilstaand is en er minder vermenging is om het fijnstof te verdunnen (Informatiepunt Leefomgeving, 2023). Dit kan leiden tot gezondheidsproblemen, zoals luchtwegaandoeningen en hart- en vaatziekten.

Trends

Volksgezondheid

Er wordt in Nederland gewerkt aan een permanente verbetering van de luchtkwaliteit om zo te komen tot een verdere vermindering van de gezondheidsrisico’s als gevolg van luchtverontreiniging. De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft het initiatief genomen voor het opstellen van het ‘Schone Lucht Akkoord’ met de andere overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke partijen dat in het voorjaar van 2019 aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstuk 30 175, nr. 292). In 2018 is door de Gezondheidsraad advies uitgebracht ten aanzien van Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) dat door het kabinet is overgenomen (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2018). De inzet van het kabinet voor de emissies uit de veehouderij is gericht op het generiek verminderen van de emissies van fijnstof en ammoniak om zo gezondheidswinst in brede zin te boeken. De effecten van veehouderijen op de gezondheid en leefomgeving moeten de komende jaren verder worden verbeterd door een integrale aanpak van schadelijke emissies (ammoniak, fijnstof, geur) uit stallen.

In 2018 zijn vervolgonderzoeken (VGO) gestart om te achterhalen waarom mensen die wonen in de buurt van geitenhouderijen vaker een longontsteking hebben (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 2022). Alle vervolgonderzoeken hebben ernstig vertraging opgelopen door de COVID-19 pandemie. Sommige deelstudies zijn uitgesteld. Naar verwachting kunnen de resultaten in 2024 worden gepubliceerd.

Dierziekten en zoönosen

Naast het NPLG zijn er op dit moment verschillende (autonome) ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op het verlagen van het risico op uitbraken met en verspreiding van (zoönotische) ziekteverwekkers, zoals landelijke opkoopregelingen en de ontwikkeling van het intensiveringsplan vogelgriep (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, et al., 2023). Ook deze ontwikkelingen kunnen invloed hebben op bijvoorbeeld de verlaging van de bedrijfs- en dierdichtheid, maar het is niet mogelijk om precies aan te geven waar en hoeveel.

Geurhinder

Ernstige geurhinder door agrarische bedrijven en mest uitrijden is tussen 2019 en 2021 opgelopen van 2,1% naar 2,5% (zie Figuur 5‑11) (CLO, 2023f). Ernstige geurhinder vanuit stallen met vee is tussen 2019 en 2021 gedaald van 1,0% naar 0,6%. In 2020 was er juist een piek naar 1,4% van mensen die ernstige geurhinder ervaarden door stallen met vee.

Deze afbeelding laat zien welke geurbronnen ernstige hinder veroorzaken in Nederland. Verminderen of verergering van agrarische bedrijfsvoering en veehouderij is boven deze afbeelding al tekstueel toegelicht.

Figuur 5‑11: Ernstige hinder door geurbronnen in percentages van 2019 t/m 2021 (Poll, R. van & S. Simon, 2022)

Ernstige geurhinder door veebedrijven en het uitrijden van mest kwam in 2016 het meest voorin Groningen (5,5%), Friesland (4,8%) en Drenthe (4,1%). Landelijk gezien is ernstige geurhinder door deze bronnen gedaald van 5% in 1993 naar 2,5% in 2016.

De cijfers komen uit de zevende Inventarisatie Verstoringen 2016 (RIVM, 2018). Deze inventarisaties worden ongeveer eens in de zes jaar uitvoeren over de beleving van de woonomgeving. Dit keer namen ruim 8.000 inwoners van Nederland van 16 jaar en ouder deel. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voerden het onderzoek uit.

Deze afbeelding laat per provincie zien hoeveel geurhinder er is door veestallen en/of mest uitrijden. Ernstige geurhinder door veebedrijven en het uitrijden van mest kwam in 2016 het meest voor in Groningen (5,5%), Friesland (4,8%) en Drenthe (4,1%).

Figuur 5‑12: Geurhinder van veestallen en/of mest uitrijden per provincie (Atlas Leefomgeving, 2023)

Fijnstof

De gemiddelde concentratie fijnstof in Nederland neemt al jaren af (CLO, 2021b). In de periode 2008-2015 nam de jaargemiddelde concentratie gemiddeld 0,9 µg/m³ per jaar af. Er zijn echter wel forse verschillen van jaar op jaar door meteorologische fluctuaties.

De daling in de PM10-concentraties door de jaren heen komt vooral door emissiebeperkende maatregelen bij verkeer, industrie en de energiesector. Ook zijn emissiebeperkende maatregelen getroffen in de veehouderijsector. Deze maatregelen beïnvloeden voornamelijk de concentraties in het landelijke gebied.

Sinds 1990 is de uitstoot van PM2,5 met 75% afgenomen, van 57,1 kton in 1990 tot 14,2 kton in 2021, zoals weergegeven in Figuur 5‑13 (CLO, 2023c). De vermindering van de uitstoot van PM2,5 is vooral te danken aan maatregelen bij bedrijven en (weg)verkeer. Bedrijven (zoals de industrie, energiesector en raffinaderijen) hebben voornamelijk geacteerd op milieuregelgeving, zoals het Besluit Emissie-Eisen Stookinstallaties (BEES) en de Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht (NER).

Voor de periode 2020-2029 heeft Nederland zichzelf een reductiedoelstelling opgelegd van 37% voor PM2,5 in vergelijking met het jaar 2005. De uitstoot van PM2,5 is sinds 2005 met 51% gedaald en voldoet dus aan deze reductiedoelstelling voor de huidige periode. Voor de periode na 2030 is er een nieuwe reductiedoelstelling van 45%, waarbij de huidige uitstoot van PM2,5 al aan deze doelstelling voldoet.

Deze afbeelding laat de emissie van fijnstof zien in de periode van 1990 tot 2021. De emissie is per sector weergegeven: handel, diensten & overheid & bouw, landbouw, consumenten, verkeer en industrie, energie en raffinaderijen. De emissie van fijnstof is in de periode 1990 tot 2021 fors gedaald.

Figuur 5‑13: Emissie fijnstof (PM2,5) per sector van 1990 tot 2021 (CLO, 2023c)

De fijnstofdeken in Nederland is voor circa 6% afkomstig van de Nederlandse veehouderij (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2018). Fijnstof wordt onderscheiden in ‘primair fijnstof’ en ‘secundair fijnstof’. Primair fijnstof uit veehouderijen slaat dicht bij de bron neer en is vooral afkomstig van pluimveehouderijen. De uitstoot van ammoniak door de Nederlandse veehouderij draagt bij aan de vorming van secundair fijnstof en levert daarmee volgens de Gezondheidsraad een belangrijke bijdrage aan de totale concentratie fijnstof in Nederland en naburige landen. Omdat secundair fijnstof zich pas na enige tijd vormt en zich dan reeds over grotere afstanden heeft verspreid, is het niet te verwachten dat omwonenden van veehouderijen grotere gezondheidsrisico’s lopen als gevolg van secundair fijnstof. De gezondheidseffecten van secundair fijnstof doen zich over grotere afstanden van de bronnen voor. De Gezondheidsraad beveelt een verdere reductie van de uitstoot van fijnstof en ammoniak aan om de gezondheidsrisico’s van de veehouderij te verminderen.

Van de fijnstofemissie (PM10) in Nederland is 19% in 2020 afkomstig uit de land- en tuinbouw. Tussen 2019 en 2020 is het aandeel van de landbouw toegenomen van 18 naar 19%, dat komt omdat door de corona de fijnstof emissies van industrie, verkeer en consumenten zijn gedaald en die van de landbouw gelijk zijn gebleven. De totale fijnstofemissie uit de landbouw is gedaald van 6.200 ton in 2015 naar 5.400 ton in 2020. De pluimveesector is met een aandeel van 64% de belangrijkste bron van fijnstof in de land- en tuinbouw, de varkenshouderij staat met 15% op de tweede plek. In gebieden met veel pluimveebedrijven zoals de Gelderse Vallei, De Meijerij, het Peelgebied, en delen van Twente is daarom de concentratie van fijnstof relatief hoog. In de pluimveehouderij verdubbelde de fijnstofemissie tussen 1995 en 2015 als gevolg van de overgang van batterijhuisvesting naar grond- en volièrehuisvesting. Vanaf 2012 is er in de EU een verbod op het houden van leghennen in traditionele kooihuisvesting. Door de omschakeling van kooi- naar grondhuisvestingsystemen in de leghennenhouderij, is het aantal strooiselstallen toegenomen (vleeskuikenhouderij in kooien kwam/komt niet voor). Omdat strooiselstallen relatief stofrijk zijn, nam hierdoor de fijnstofuitstoot toe. De daling tussen 2015 en 2020 van de fijnstofemissie met 800 ton in de landbouw is vrijwel volledig toe te schrijven aan de pluimveehouderij. Dit is onder andere het gevolg van investeringen in technieken om de uitstoot te verminderen. Voorbeelden daarvan zijn droogtunnels en biofilters.

In de rundveehouderij is de fijnstofemissie tussen 1990 en 2005 met bijna 30% gedaald, vooral dankzij een afname van het aantal dieren en van beweiding. Tussen 2005 en 2015 steeg de emissie met 10% door een toename van het aantal dieren. Deze stijging is tussen 2016 en 2020 grotendeels weer ongedaan gemaakt doordat het aantal dieren opnieuw afnam. De fijnstofemissie is daardoor in 2020 8% lager dan in 2015.

In de varkenshouderij daalde de fijnstofemissie in de periode 1990-2015 met bijna 40%. Deze daling vond vooral na 2005 plaats. De belangrijkste reden is een toename van het gebruik van luchtwassers in varkensstallen. Door meer luchtwassers zet de daling in de varkenshouderij na 2015 door. In 2020 is de fijnstofemissie 15% lager dan in 2015.

De fijnstofemissies van overige bronnen uit de landbouw zijn vrijwel constant. Het betreft voornamelijk emissies die plaatsvinden bij het lossen, laden en aanwenden van kunstmest, het lossen van krachtvoer en het toedienen van gewasbeschermingsmiddelen. De fijnstofemissie bij het oogsten van hooi en akkerbouwgewassen is sinds 1990 met 16% gedaald doordat er minder wordt gehooid (WUR, 2023b).

Meer informatie over fijnstof in de veehouderij is onder andere te vinden op de website van Kennisplatform Veehouderij en humane gezondheid.

Conclusie

Onder de indicator Milieugezondheidsrisico’s is in dit hoofdstuk aandacht besteedt aan gezondheid voor omwonenden, dierziekten en zoönosen, geur en fijnstof. Deze onderwerpen zijn aan elkaar gerelateerd. Uit de informatie blijkt dat risico’s bestaan maar dat er ook nog veel onzeker is. Daarom vindt op meerdere plaatsen ook onderzoek plaats. De inschatting van de huidige situatie is hierdoor lastig. Er kan niet gezegd worden dat het over de hele linie in Nederland slecht is maar er zijn knelpunten.

Ten aanzien van de trends kan geconstateerd worden dat er gewerkt wordt aan verbetering. Duidelijk informatie over het optreden van die verbeteringen voor gezondheid voor omwonenden, dierziekten en zoönosen, geur en fijnstof zijn echter onvoldoende voorhanden. Om die reden wordt voor de indicator Milieugezondheidsrisico’s voor de referentiesituatie aangegeven dat de situatie vergelijkbaar wordt gezien als in de huidige situatie.

Deze afbeelding laat zien dat voor de indicator Milieugezondheidsrisico’s de huidige staat redelijk is, verspreid zijn er knelpunten. Er is geen trend ten opzichte van de huidige situatie.

Figuur 5‑14: Scoring huidige en referentiesituatie