Informatie afbeelding: Age Zijderveld

M.e.r. en de Passende Beoordeling

Onder de Omgevingswet geldt op grond van artikel 10.24 van Besluit kwaliteit leefomgeving juncto artikel 16.53c, eerste lid van de Omgevingswet de verplichting voor het bestuursorgaan dat een plan vaststelt als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, een passende beoordeling van de gevolgen voor Natura 2000-gebieden te maken. Het plan wordt alleen vastgesteld als uit de betreffende passende beoordeling blijkt dat het plan de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet zal aantasten. Tot 31 december 2023 is deze verplichting opgenomen in artikel 2.7, eerste lid in samenhang met artikel 2.8, eerste lid van de Wet natuurbescherming.

Voor het NPLG was aanvankelijk geoordeeld dat er geen aanleiding was tot het opstellen van een passende beoordeling omdat het NPLG tot doel heeft de natuur te verbeteren en bovendien het NPLG nog dermate abstract zou zijn dat het geen belangrijke invloed zou hebben op concrete beslissingen voor projecten.

Bij het opstellen van het NPLG zijn bepaalde componenten uit het NPLG toch meer uitgewerkt en heeft het NPLG mogelijk directere gevolgen dan tevoren voorzien. Daarnaast is er op enkele onderdelen in het planMER een kans op een negatief effect op natuur geconstateerd. Dat heeft ertoe geleid dat, om er zeker van te kunnen zijn dat negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten, alsnog een beoordeling van de ecologische effecten voor Natura 2000 in lijn met passende beoordelingen voor plannen zal worden opgesteld. Deze is nog niet gereed ten tijde van het afronden van het planMER.