Informatie afbeelding: Martijn Beekman

Algemeen

In paragraaf 'Het Nationaal Programma Landelijk Gebied' is aangegeven dat het NPLG moet zorgen voor een samenhangende, gebiedsgerichte benadering om de problemen in het landelijk gebied aan te pakken. Zoals in Figuur 2‑1 is weergegeven, richten de structurerende keuzes zich op het halen van doelstellingen op het gebied van natuur, water, klimaat en GBDA. De effecten die verwacht worden bij het toepassen van deze structurerende keuzes zijn op hoofdlijnen beschreven in paragraaf 'Beoordeling effecten van structurerende keuzes' en uitgewerkt in het hoofdstuk 'Effecten van de structurerende keuzes'.

Omdat het NPLG is gericht op het verbeteren van onder andere natuur, water en klimaat is het logisch om te zien dat de scores voor de milieu-indicatoren in Tabel 3‑3 t/m Tabel 3‑8 over het algemeen een kans op een positief effect geven. Ook is bij vrijwel alle structurerende keuzes een kans op een negatief effect op het areaal landbouwgrond en daarmee op het verdienvermogen van agrariërs aanwezig (zie Tabel 3‑2). Van belang is hierbij dat nieuwe ontwikkelrichtingen voor de landbouw, bijvoorbeeld de vergoeding van groenblauwe diensten of systeemveranderingen in de keten buiten het NPLG worden ontwikkeld. Meer in het algemeen zijn er verschillende regelingen voor agrarische ondernemers die keuzes bevatten voor innoveren, extensiveren, verplaatsen en stoppen. Voorbeelden hiervan zijn de Landelijke Beëindigingsregeling Veehouderij (LBV, LBV+), de Maatregel gerichte aankoop en beëindiging veehouderijen (MGA) en de subsidieregeling brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen. De effecten daarvan zijn niet in deze beoordeling meegenomen.

Sommige structurerende keuzes hebben op bepaalde indicatoren geen duidelijk positief of negatief effect en scoren daarom neutraal. Slechts in een paar gevallen kunnen structurerende keuzes naast positieve effecten op milieu-indicatoren gelijktijdig ook op 1 of 2 indicatoren een kans op negatieve effecten geven. Zo kan bij Overgangsgebieden (keuze 1) door het stimuleren van biodiversiteit door aangepast beheer een risico op toename N2O-emissies optreden door opbouw bodemorganisch materiaal. Kans op negatieve effecten, onder andere vanwege fosfaatuitspoeling wordt slechts bij een aantal indicatoren vermeld voor de structurerende keuzes Peilopzet veenweide (keuze 5), Waterbeschikbaarheid verzilte gebieden (keuze 6), Water vasthouden en minder snel afvoeren op hoge zandgronden (keuze 7), Verhogen grondwaterpeilen op hoge zandgronden (keuze 8) en Zorgvuldig omgaan met areaal landbouwgrond (keuze 11). Bij de keuze van maatregelen kan daar indien nodig rekening mee worden gehouden.

Naast de beoordeling is voor de verschillende structurerende keuzes ook gekeken naar variaties binnen de structurerende keuze. Door meer nadruk te leggen op bepaalde doelen of door met meer nadruk vanuit bepaalde belangen te kijken (bijvoorbeeld landbouw of natuur) zullen de effecten van de structurerende keuzes in bepaalde gevallen een sterker effect laten zien. Bij de keuze van de maatregelen kan daarmee rekening worden gehouden. In paragraaf 'Gevoeligheidsanalyse' wordt hier nader op ingegaan.