Veilige en gezonde leefomgeving
Het hoofdthema Veilige en gezonde leefomgeving valt uiteen in de thema’s Milieukwaliteit & gezondheid en Klimaat
Milieukwaliteit & gezondheid
Tabel 3‑3: Beoordelingstabel van het NPLG voor het thema Milieukwaliteit & gezondheid onder het hoofdthema Veilige en gezonde leefomgeving
Onder het thema Milieukwaliteit en gezondheid valt de indicator Milieugezondheidsrisico’s. Deze indicator omvat de onderwerpen volksgezondheid, geurhinder, fijnstof, dierziekten en zoönosen. Zie paragraaf 'Milieukwaliteit en gezondheid' voor een nadere toelichting op de referentiesituatie en het hoofdstuk 'Effecten van de structurerende keuzes' voor een nadere toelichting op de effectbeoordeling.
De huidige situatie in Nederland wordt beoordeeld als redelijk, maar er zijn knelpunten. Er lopen op dit moment onderzoeken gericht op verbetering. Toch is onvoldoende informatie voorhanden om te zeggen dat er daadwerkelijk sprake is van een positieve trend. Hierdoor is ook in de toekomst de staat als redelijk beoordeeld. Als gekeken wordt naar het voornemen dan is voor de structurerende keuzes 1, 2, 3, 5, 9 en 11 de kans op een positief effect aannemelijk. Dit komt omdat deze structurerende keuzes kunnen ingrijpen op de bedrijfsvoering (extensivering), bedrijfsdichtheden en op de afstand tot gevoelige bestemmingen. Ruimte voor vasthouden, bergen en afvoeren (keuze 4) en Waterbeschikbaarheid verzilte gebieden (keuze 6) Water vasthouden en minder snel afvoeren op hoge zandgronden (keuze 7), Verhogen grondwaterpeilen op hoge zandgronden (keuze 8) en Beperken grondwateronttrekkingen rond Natura 2000-gebieden op hoge zandgronden (keuze 10) hebben nagenoeg geen effecten op Milieugezondheidsrisico's. Deze keuzes bieden namelijk zeer beperkt of geen kansen voor ruimtelijke beslissingen die kunnen leiden tot het laten afnemen van bedrijfs- en dierdichtheden door het vergroten van afstanden tussen bedrijven of tussen bedrijven en gevoelige bestemmingen of die kunnen leiden tot extensivering.
Klimaat
Tabel 3‑4: Beoordelingstabel van het NPLG voor het thema Klimaat onder het hoofdthema Veilige en gezonde leefomgeving
Onder het thema Klimaat vallen de indicatoren Emissie Broeikasgassen, en Vastleggen koolstof. Bij Emissie Broeikasgassen is gekeken naar de stoffen CO2 (koolstofdioxide), N2O (lachgas) en CH4 (methaan). Bij Vastleggen koolstof wordt vastlegging van koolstof in vegetatie en bodem in beeld gebracht. Zie paragraaf 'Klimaat' voor een nadere toelichting op de referentiesituatie en het hoofdstuk 'Effecten van de structurerende keuzes' voor een nadere toelichting op de effectbeoordeling.
Emissie broeikasgassen. De huidige staat wordt overal als slecht beoordeeld, er zijn overal knelpunten. De trend laat een lichte verbetering van de situatie zien, dit geldt echter niet voor het landelijke gebied in het algemeen en voor de landbouw in het bijzonder waardoor deze als neutraal wordt beoordeeld. Bij Overgangsgebieden (keuze 1) en Inpassing areaal agrarische natuur/nieuwe natuur (keuze 2) is een kans op een positief effect aannemelijk vanwege functieverandering en extensivering en een daarmee samenhangende verwachte vermindering van ammoniakemissies en een reductie in N-meststoffen. Bij keuze 1 geldt er ook een kans op een negatief effect vanwege een risico op een toename van N2O-emissies door de opbouw van bodemorganisch materiaal. Bij Invulling 10% groenblauwe dooradering (keuze 3) en Peilopzet veenweide (keuze 5) zijn er kansen op een positief effect. In het geval van de GBDA is bij de aanleg van landschapselementen een kans op een positief effect voor N2O-emissies omdat dit ten koste gaat van areaal landbouw. Bij Peilopzet veenweide (keuze 5) kunnen de effecten van vernatting op de emissie van lachgas en methaan tegengesteld zijn. Ze kennen een grote mate van grote onzekerheid. De verwachting is echter een positief netto-effect op emissies van broeikasgassen. De structurerende keuzes Ruimte voor vasthouden, bergen en afvoeren (keuze 4) en Waterbeschikbaarheid verzilte gebieden (keuze 6) zijn niet te beoordelen. Voor keuze 4, Ruimte voor vasthouden, bergen en afvoeren, geldt dat het niet te beoordelen is welke netto-effecten vernatting, zoals in de vorm van aanleg en gebruik van een waterberging, heeft qua eventuele verandering van broeikasgasemissies. Voor keuze 6, Waterbeschikbaarheid verzilte gebieden, zijn de effecten van het toestaan van tijdelijke verzilting op broeikasgasemissies zonder verdere specificering van de huidige situatie en de verwachte effecten van verzilting op vegetatie en landgebruik moeilijk te beoordelen. Voor Water vasthouden en minder snel afvoeren op hoge zandgronden (keuze 7), Verhogen grondwaterpeilen op hoge zandgronden (keuze 8) en Beperken grondwateronttrekkingen rond Natura 2000-gebieden op hoge zandgronden (keuze 10) is er een kans op een positief effect. Door water langer vast te houden, het waterpeil te verhogen of grondwateronttrekkingen te beperken, neemt het risico op langdurige droogte en daarmee de kans op vegetatie sterfte, bosbrand en op emissie van CO2 af. Grootschalig beekdalherstel op hoge zandgronden (keuze 9) en Zorgvuldig omgaan met areaal landbouwgronden (keuze 11)) zorgen door een reductie van N-meststoffen voor een afname van CH4- en N2O-emissies waardoor een er een kans op een positief effect is. In geval van het zorgvuldig omgaan met landbouwgronden zal voor gebieden met grote uitdagingen voor de landbouw een mate van extensivering verwacht worden. In die gebieden bestaan kansen op een positief effect.
Vastleggen koolstof. De huidige staat wordt als slecht beoordeeld, vooral vanwege de CO2- en N2O-emissies uit veengebieden. De trend laat een onveranderde situatie zien. Voor alle structurerende keuzes, met uitzondering van keuze 4 en 6 is er een kans op een positief effect. Bij de keuzes 1, 2, 3, 5, 9 en 11 is er sprake van extensivering van grondbewerking waardoor afbraak van bodemorganische stof wordt gereduceerd, dan wel dat er bos en andere biotopen worden aangelegd die zorgen voor een netto vastlegging van koolstof in de bodem en vegetatie. De structurerende keuzes 4 en 6 zijn niet te beoordelen. Voor keuze 4, Ruimte voor vasthouden, bergen en afvoeren, geldt dat het nog nader te bepalen is welke netto-effecten vernatting, zoals in de vorm van aanleg en gebruik van een waterberging, heeft qua eventuele verandering van vastlegging koolstof. Voor keuze 6, Waterbeschikbaarheid verzilte gebieden, zijn de effecten van het toestaan van tijdelijke verzilting op vastlegging koolstof zonder verdere specificering van de huidige situatie en de verwachte effecten van verzilting op vegetatie en landgebruik niet te beoordelen. Voor Water vasthouden en minder snel afvoeren op hoge zandgronden (keuze 7), Verhogen grondwaterpeilen op hoge zandgronden (keuze 8) en Beperken grondwateronttrekkingen rond Natura 2000-gebieden op hoge zandgronden (keuze 10) is er kans op een positief effect voor de vastlegging van koolstof in bodems. Door water langer vast te houden, het waterpeil te verhogen of grondwateronttrekkingen te beperken zullen droogteverschijnselen minder snel plaatsvinden waardoor sterfte of groeibeperking wordt voorkomen. Ook neemt de kans op natuurbranden af.