Structurerende keuze 1: Overgangsgebieden

In dit hoofdstuk wordt de effectbeoordeling en gevoeligheidsanalyse weergegeven op structurerende keuze 1: Overgangsgebieden. Bij deze structurerende keuze staan de overgangsgebieden grenzend aan N2000-gebieden centraal. Het gaat hier om een gebied rondom N2000-gebieden waar functies en activiteiten een bijdrage moeten leveren aan natuurherstel.

Tabel 6‑1 geeft een samenvatting weer van de effecten van structurerende keuze 1. Hierin staat de effectbeoordeling van het voornemen, waarbij de waardering gegeven is ten opzichte van de referentiesituatie (huidige situatie + trend). Ook wordt het effect van de variaties van de structurerende keuze weergegeven. De beoordeling van de variaties is ten opzichte van het voornemen. Dus geeft de variatie een onderscheidend effect ten aanzien van de beoordeling van het voornemen. Tabel 3‑1 geeft een toelichting op de symbolen in de samenvattende Tabel 6‑1.

Tabel 6‑1: Samenvattende tabel voor structurerende keuze 1: Overgangsgebieden

Landbouw

Deze tabel laat de beoordeling zien van structurerende keuze 1: Overgangsgebieden op de indicatoren onder het thema ‘Landbouw’. De indicator ‘Oppervlakte landbouwgrond’ heeft een huidige situatie van 2 miljoen hectare en een negatieve trend. Het effect van de structurerende keuze op deze indicator is niet te beoordelen. De huidige situatie van de indicator ‘Verdienvermogen van agrariërs is € 100.000 per onbetaalde arbeidsjaareenheid met een positieve trend. Het effect van de structurerende keuze op deze indicator is een kans op negatief effect.

Milieukwaliteit en gezondheid

Deze tabel laat de beoordeling zien van structurerende keuze 1: Overgangsgebieden op de indicatoren onder het thema ‘Milieukwaliteit en gezondheid’. De indicator ‘Milieugezondheidsrisico’s heeft een redelijke huidige situatie waarbij geen sprake is van een trend. Het effect van de structurerende keuze op deze indicator is een kans op positief effect.

Klimaat

Deze tabel laat de beoordeling zien van structurerende keuze 1: Overgangsgebieden op de indicatoren onder het thema ‘Klimaat’. De indicator ‘Emissie broeikasgassen’ heeft een slechte huidige situatie waarbij geen sprake is van een trend. Het effect van de structurerende keuze op deze indicator is zowel een kans op positief effect, als een kans op negatief effect. De indicator ‘Vastleggen koolstof’ heeft een slechte huidige situatie waarbij geen sprake is van een trend. Het effect van de structurerende keuze op deze indicator is een kans op positief effect.

Natuur

Deze tabel laat de beoordeling zien van structurerende keuze 1: Overgangsgebieden op de indicatoren onder het thema ‘Natuur’. De indicator ‘Emissie stikstof’ heeft een slechte huidige situatie waarbij sprake is van een positieve trend. Het effect van de structurerende keuze op deze indicator is een kans op positief effect. De indicator ‘Biodiversiteit’ heeft een slechte huidige situatie waarbij sprake is van een negatieve trend. Het effect van de structurerende keuze op deze indicator is een kans op positief effect. De indicator ‘Abiotische omstandigheden’ heeft een slechte huidige situatie waarbij geen sprake is van een trend. Het effect van de structurerende keuze op deze indicator is een kans op positief effect. De indicator ‘Areaal natuurgebieden’ heeft een redelijke huidige situatie waarbij sprake is van een positieve trend. Het effect van de structurerende keuze op deze indicator is een kans op positief effect. De indicator ‘Connectiviteit natuurgebieden’ heeft een redelijke huidige situatie waarbij sprake is van een positieve trend. Het effect van de structurerende keuze op deze indicator is een kans op positief effect. De indicator ‘Hydrologische condities in Natura 2000-gebeiden’ heeft een slechte huidige situatie waarbij sprake is van een negatieve trend. Het effect van de structurerende keuze op deze indicator is een kans op positief effect.

Water

Deze tabel laat de beoordeling zien van structurerende keuze 1: Overgangsgebieden op de indicatoren onder het thema ‘Water’. De indicator ‘Ecologische kwaliteit oppervlaktewater’ heeft een redelijke huidige situatie waarbij sprake is van een positieve trend. Het effect van de structurerende keuze op deze indicator is een kans op positief effect. De indicator ‘Chemische kwaliteit oppervlaktewater’ heeft een redelijke huidige situatie waarbij sprake is van een positieve trend. Het effect van de structurerende keuze op deze indicator is een kans op positief effect.

Bodem

Deze tabel laat de beoordeling zien van structurerende keuze 1: Overgangsgebieden op de indicatoren onder het thema ‘Bodem’. De indicator ‘Kwalitatieve toestand grondwaterlichamen’ heeft een redelijke huidige situatie waarbij sprake is van een negatieve trend. Het effect van de structurerende keuze op deze indicator is geen of nagenoeg geen gevolgen. De indicator ‘Kwantitatieve toestand grondwaterlichamen’ heeft een redelijke huidige situatie waarbij geen sprake is van een trend. Het effect van de structurerende keuze op deze indicator is een kans op positief effect. De indicator ‘Bodemdaling landelijk gebied’ heeft een slechte huidige situatie waarbij sprake is van een negatieve trend. Het effect van de structurerende keuze op deze indicator is een kans op positief effect.

Landschap en ruimtelijke kwaliteit

Deze tabel laat de beoordeling zien van structurerende keuze 1: Overgangsgebieden op de indicatoren onder het thema ‘Landschap en ruimtelijke kwaliteit’. De indicator ‘Belevingswaarde’’ heeft een goede huidige situatie waarbij sprake is van een negatieve trend. Het effect van de structurerende keuze op deze indicator is geen of nagenoeg geen gevolgen. De indicator ‘Gebruikswaarde’ heeft een goede huidige situatie waarbij sprake is van een positieve trend. Het effect van de structurerende keuze op deze indicator is een kans op positief effect. De indicator ‘Toekomstwaarde’ heeft een redelijke huidige situatie waarbij sprake is van een positieve trend. Het effect van de structurerende keuze op deze indicator is een kans op positief effect.  De indicator ‘Herkomstwaarde’’ heeft een slechte huidige situatie waarbij sprake is van een negatieve trend. Het effect van de structurerende keuze op deze indicator is geen of nagenoeg geen gevolgen.

Hieronder wordt per maatgevende indicator, een nadere toelichting gegeven voor de effectbeoordeling. Het hoofdstuk per structurerende keuze sluit af met een beschrijving van het effect van de variaties ten opzichte van het voornemen.

Landbouw

Oppervlakte landbouwgrond

Het effect van overgangsgebieden op het oppervlakte landbouw hangt af van de verdere uitwerking of invulling van overgangsgebieden, zowel wat betreft functie als formaat. De mogelijkheden die agrariërs hebben op deze percelen hangen sterk af van de afspraken die gemaakt worden met overheden en terreinbeheerders. Dat kan variëren van minimale landbouwactiviteit, tot vrije keuze in landbouwactiviteit met enkele beperkingen. Dat kan dus verschillend uitwerken voor het verlies aan landbouwgrond. Daarnaast kan een overgangsgebied ingericht worden op verschillende afstanden van het Natura-2000 gebied. Hierbij geldt dat het aantal hectares overgangsgebied exponentieel toeneemt naarmate het overgangsgebied zich uitstrekt vanaf de grens van het N2000-gebied tot op grotere afstand van het N2000-gebied.

Effect op oppervlakte landbouw: niet te beoordelen (n.t.b.)

Aantal agrariërs

In overgangsgebieden is de verwachting dat de aantallen agrariërs sterker dalen ten opzichte van de referentie. Dit is een direct gevolg van de extensivering van deze gronden. Dat gaat om absolute aantallen agrariërs. Daarnaast wordt verwacht dat veehouders in overgangsgebieden vanwege de extra regeldruk wat betreft stikstofuitstoot over gaan stappen op akkerbouw of multifunctionele landbouw.

Verdienvermogen van agrariërs

De directe gevolgen voor het verdienvermogen zijn afhankelijk van de bedrijfsvoering. Bij intensieve melkveehouderij, hokdieren en graasdieren wordt een sterkere beperking van de voor hen gangbare vorm van landbouw en daarmee een sterkere daling van het verdienvermogen verwacht. Voor extensievere vormen van veehouderij of akkerbouw zal de daling minder groot zijn.

Compensatie vanuit de overheid kan het verdienvermogen overeind houden bij aangepaste bedrijfsvoering.

Effect verdienvermogen van agrariërs: kans op negatief effect ()

Milieukwaliteit en gezondheid

Milieugezondheidsrisico’s (Geurhinder, Fijnstof, Dierziekten & Zoönosen en Volksgezondheid)

Bij deze structurerende keuze doen zich kansen voor om ruimtelijke beslissingen te nemen die kunnen leiden tot het laten afnemen van bedrijfs- en dierdichtheden door het vergroten van afstanden tussen bedrijven of tussen bedrijven en gevoelige bestemmingen, en extensivering van het landgebruik. Deze kansen kunnen voordelen bieden op alle aspecten zoals genoemd onder milieugezondheidsrisico: geurhinder, fijnstof, dierziekten en zoönosen en volksgezondheid. Zorgvuldig omgaan met overgangsgebieden als structurerende keuze levert daarom positieve kansen ten aanzien van milieugezondheidsrisico’s.

Effect op milieugezondheidsrisico: kans op positief effect ()

Klimaat

Emissies Broeikasgassen
  • Doordat op plekken extensivering zal worden gerealiseerd, zal de veestapel op die locaties kunnen afnemen. Hierdoor neemt de emissie van CO2, CH4 en N2O af. Afname van de veestapel zal alleen een effect hebben als dit niet wordt gecompenseerd met het gebruik van meer krachtvoer. Er is een kans dat mobiele werktuigen minder ingezet zullen worden, wat een verdere terugdringing kan betekenen, maar dit geldt alleen als deze werktuigen niet voor andere doeleinden worden ingezet.

  • CH4-emissies uit bodems zijn verwaarloosbaar, behalve bij moerassige veenbodems (die niet of minder geschikt zijn voor traditionele landbouwactiviteiten). Naast emissies (of vastlegging) van CO2 gerelateerd aan bodemorganische stof treedt er emissie van N2O op bij bemesting met dierlijke mest of kunstmest. Het netto-effect op de N2O emissie wordt bepaald door de mate waarin in een specifiek jaar meer of minder bodemorganische stof wordt gevormd of juist wordt afgebroken. Met de structurerende keuze is door vermindering van ammoniakemissies en extensief beheer, een kans op een positief effect te verwachten op N2O-emissies, door de reductie in N-meststoffen gebruik. Voor het effect van onderlinge verbinding van ecosystemen in het landschap en het stimuleren van biodiversiteit door aangepast beheer geldt echter een risico op toename N2O-emissies door opbouw bodemorganisch materiaal.

Effect op emissie broeikasgassen: kans op positief effect () maar er geldt ook een kans op een negatief effect ()

Vastlegging koolstof

Voor koolstofvoorraden in bodem en vegetatie geldt een positief effect door extensivering grondbewerking waardoor de afbraak van bodemorganische stof wordt gereduceerd. Als gevolg van onderlinge verbinding van ecosystemen in het landschap en stimuleren van biodiversiteit door aangepast beheer geldt geen gevolgen tot een kans op positief effect. Dit is afhankelijk van de te nemen maatregelen. Maatregelen als uitgesteld maaibeheer en stoppelvelden kunnen bijdragen aan versterkte opbouw van bodemorganische stof, respectievelijk reductie van afbraak van bodemorganische stof.

Effect op vastlegging koolstof: kans op positief effect ()

Natuur

Stikstofemissie

Het gebruik van overgangsgebieden heeft een positieve invloed op het verminderen van de stikstofemissie indien deze gebieden vooral voor de veeteelt werden ingezet. De directe belasting richting de N2000-gebieden wordt dan minder. Essentieel hierbij is dat de ene vorm van landbouw niet wordt vervangen door een landbouwvorm die net zoveel emissie veroorzaakt.

Effect op stikstofemissie: kans op positief effect ()

Biodiversiteit

Bij het gebruik van overgangsgebieden kan er gekeken worden hoe de natuurwaarden in de N2000-gebieden kunnen worden gestimuleerd in deze bufferzone voor de natuur. Door rekening te houden met deze waarden en die ook in de overgangsgebieden tot uiting te laten komen, worden de N2000-gebieden robuuster. Zo kan er gekeken worden naar gewenste vegetaties met vereiste abiotische factoren om hierin te helpen. De fauna kan dan vervolgens daarna zelf volgen. Daarnaast kunnen overgangsgebieden worden ingericht voor bepaalde diersoorten en functies zoals rust-, voortplantings- en voedselgebied. Geleidelijke gradiënten (bos-open, land-water) bieden extra mogelijkheden voor biodiversiteit.

Effect op biodiversiteit: kans op positief effect ()

Abiotische factoren

Indien de overgangsgebieden worden ingezet echt als overgangsgebied tussen enerzijds N2000-gebieden en anderzijds regulier landbouwbeheer, kan de bodem en het watersysteem hier enigszins herstellen en zo ruimte bieden aan meer biodiversiteit. Dit is een proces van soms tientallen jaren. Door gerichte maatregelen kunnen op specifieke abiotische beperkingen gestuurd worden om hiervan de kwaliteitsimpuls te laten plaatsvinden. Veel hangt af van de precieze inrichting van het overgangsgebied: meer gericht op natuur of toch meer gericht op landbouw. Er zit hier dus een behoorlijke bandbreedte in. Bij N2000-gebieden waar de instandhoudingsdoelstellingen in het geding zijn, zou men moeten kiezen om overgangsgebied in te richten waarbij invulling van natuur de voornaamste zou moeten zijn (en dus minder gericht op landbouw).

Effect op abiotische factoren: kans op positief effect ()

Areaal natuurgebieden

In navolging op bovenstaande alinea kunnen de overgangsgebieden gezien worden als een uitloopgebied van de N2000-gebieden door deze ook met natuur in te richten die lijkt op de natuur in de N2000-gebieden (gericht op de habittattypen en -soorten). Vaak zijn arealen van habitattypen ook net buiten de N2000-gebieden te vinden, maar niet extra beschermd of soms zelfs niet voldoende beheerd om de natuurwaarden te behouden. Deze plaatsen zijn uitermate geschikt om als overgangsgebied ingezet te gaan worden waarbij enige robuustheid in afmeting ook een belangrijke factor van betekenis is. Areaal aan natuur kan direct toenemen bij de inzet van overgangsgebieden, mits natuur onderdeel wordt van het overgangsgebied.

Effect op areaal natuurgebieden: kans op positief effect ()

Connectiviteit

Met het gebruik van overgangsgebieden en als deze ook worden ingezet als uitloopgebied van N2000-gebieden worden de N2000-gebieden minder kwetsbaar met het leven dat het herbergt. Vegetaties en populaties van soorten kunnen zich vanuit de N2000-gebieden uitbreiden naar deze overgangsgebieden. Bij lokale rampen (kleine brand bijvoorbeeld) zal hierdoor de kans op uitsterven kleiner worden. Ook kunnen delen van de overgangsgebieden ingericht worden als ecologische stapsteen om van de ene naar de andere geschikt leefgebied te kunnen komen; dit zal per soort moeten worden ingericht afhankelijk van aanwezigheid van de soort en specifieke eisen die de soort stelt. Overgangsgebieden zijn bij uitstek een middel om de natuur in N2000-gebieden minder kwetsbaar te maken

Effect op connectiviteit: kans op positief effect ()

Hydrologische condities Natura 2000-gebieden

De overgangsgebieden kunnen gebruikt worden om daadwerkelijk herstel van het watersysteem, gericht op vochtafhankelijke habitattypen en soorten te bewerkstelligen. Het grondwaterpeil kan verder omhoog worden gebracht zonder nadelige gevolgen voor andere functies, lokale infiltratiegebieden kunnen aan kwelmilieus in N2000-gebieden worden toegevoegd en er ontstaat ruimte om te voorzien in een betere kwaliteit van het oppervlaktewater in de N2000-gebieden door bijvoorbeeld een niet of minder met nutriënten belaste aanvoerroute te realiseren. Ook langs deze weg kunnen overgangsgebieden een belangrijke bijdrage leveren aan de vermindering van verdrogingsknelpunten en aldus ook bijdragen aan een gunstiger staat van instandhouding.

Effect op hydrologische condities Natura 2000-gebieden: kans op positief effect ()

Water

Ecologische en chemische waterkwaliteit

De waterkwaliteit in natuurgebieden verbetert in beginsel als nabijgelegen landbouwgebieden worden getransformeerd tot overgangsgebieden met functies die minder belastend zijn voor het oppervlaktewater. Hierdoor komen namelijk minder emissies vanuit landbouw via grondwater, oppervlaktewater en lucht in de natuurgebieden terecht. Het betreft zowel de chemische waterkwaliteit (via vermindering van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen) als de ecologische kwaliteit (onder meer via vermindering van de nutriëntenemissie). Ook in de (overgangs)gebieden zelf leidt transformatie tot een verbetering van de waterkwaliteit. Het is daarbij wel van belang dat de transformatie niet leidt tot vormen van landbouw waarbij juist meer nutriënten (direct of via het ondiepe grondwater) in het oppervlaktewater terechtkomen. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren bij transformatie van veeteelt naar vormen van akkerbouw waarbij veel bemesting plaatsvindt.

Effect op ecologische waterkwaliteit: kans op positief effect ()

Effect op chemische waterkwaliteit: kans op positief effect ()

Bodem

Kwalitatieve en kwantitatieve toestand grondwaterlichamen

De verwachting is dat de overgangsgebieden minder extensief worden ingericht en dat het grondwaterpeil hier zal stijgen. Dit heeft een positief effect op de aanliggende N2000-gebieden, omdat de grondwaterstand hier ook kan stijgen. De ervaring is namelijk dat alleen hydrologische maatregelen nemen in het N2000-gebied onvoldoende is voor hydrologisch herstel. Water zal dan nog steeds uit het gebied weglekken. Door de waterstand op te zetten in een bredere zone rond de natuurgebieden kan dit worden voorkomen. In hoeverre deze maatregelen succesvol zijn is sterk afhankelijk van het type gebied (bodemopbouw, hydrologie en grondwaterstomen), de omvang van de overgangszone en de maatregelen die hier worden genomen. Een risico is dat agrariërs in de overgangsgebieden op zandgronden overstappen van grasteelt naar akkerbouw. Sommige akkerbouwgewassen kunnen namelijk dieper wortelen en zijn daarmee minder droogtegevoelig dan gras dat minder diep wortelt. In dat geval zal de nitraatuitspoeling kunnen toenemen. Atmosferische depositie van stikstofverbindingen op natuurgebieden zal afnemen en dit heeft een positief effect op de bodem en ondiepe grondwaterkwaliteit. Effecten op grondwaterkwaliteit zijn op korte termijn (2027) niet merkbaar in het grondwater op 10 meter diepte.

Effect op kwalitatieve toestand grondwaterlichamen: geen of nagenoeg geen gevolgen (•)

Effect op kwantitatieve toestand grondwaterlichamen: kans op positief effect ()

Bodemdaling landelijk gebied

Als in een overgangsgebied het grondwaterpeil wordt verhoogd doordat het gebied minder extensief wordt ingericht, met een bijbehorend hoger grondwaterpeil, zal dit leiden tot minder bodemdaling in relatie tot de referentiesituatie.

Effect op bodemdaling landelijk gebied: kans op positief effect ()

Landschap en ruimtelijke kwaliteit

Belevingswaarde

In deze structurerende keuze wordt nadrukkelijk een functieverandering nagestreefd van zones rondom N2000-gebieden, waarbij ook een verandering van het landschappelijk beeld verwacht mag worden. Er zal daarmee een effect optreden op landgebruik, maar het is niet te zeggen of dit een positief of negatief effect zal zijn.

Effecten op openheid en opgaand groen zijn afhankelijk van de gebiedsspecifieke uitwerking van deze structurerende keuze. Een bufferzone kan immers bestaan uit allerlei verschillende typen natuur en beplanting, wat een ander effect heeft op openheid en opgaand groen. Dit kan zowel positief als negatief uitvallen.

Ook voor bebouwing geldt dat de invloed van de structurerende keuze afhankelijk is van gebiedsspecifieke uitwerking. Het is mogelijk dat de functies in het overgangsgebied gepaard gaan met bebouwde elementen als kleinschalige bewoning of zonneparken, maar het is evengoed mogelijk dat er geen bebouwing wordt toegevoegd.

Omdat de effecten op de belevingswaarde aan nadere uitwerking onderhevig zijn, is niet vast te stellen of er positieve of negatieve effecten zullen optreden. Vandaar dat vanuit deze onzekerheid hier een neutrale score aan is toegekend.

Effect op belevingswaarde: geen of nagenoeg geen gevolgen (•)

Gebruikswaarde

Deze structurerende keuze zoekt nadrukkelijk naar koppelingen tussen verschillende opgaven, zo lang deze koppelingen bijdragen aan de realisatie van de centrale opgave. Het is aannemelijk dat deze koppelingen worden gemaakt op hetzelfde areaal, en dat daarbij meervoudig ruimtegebruik toegepast gaat worden.

Om de gewenste koppelingen tussen opgaven te maken is het aannemelijk dat meervoudig ruimtegebruik toegepast gaat worden.

Effect op gebruikswaarde: kans op positief effect ()

Toekomstwaarde

In deze structurerende keuze worden overgangszones gecreëerd die ervoor zorgen dat verschillende functies geleidelijk in elkaar overlopen. Deze overgangszones kunnen op dusdanige manier ingericht worden dat in de toekomst kleine wijzigingen mogelijk zijn, om de inrichting waar nodig aan te passen aan veranderende omstandigheden. Hiermee kan herinrichting van de gebieden die als overgangszone worden aangewezen gebruikt worden om tot een meer aanpasbare inrichting te komen.

De aanleg van overgangszones biedt de kans om deze zones op een aanpasbare manier in te richten.

Effect op toekomstwaarde: kans op positief effect ()

Herkomstwaarde

In deze structurerende keuze wordt een functieverandering beoogd van de zone rondom N2000-gebieden. Hierbij mag verwacht worden dat de structuurdragers gewijzigd gaan worden. Pas in de gebiedsspecifieke uitwerking kan echter bekeken worden of dit betekent dat structuurdragers verdwijnen, of dat er juist verdwenen elementen teruggebracht of herkenbaarder gemaakt kunnen worden.

Omdat de effecten op de herkomstwaarde aan nadere uitwerking onderhevig zijn, is niet vast te stellen of er positieve of negatieve effecten zullen optreden. Vandaar dat een neutrale score is toegekend.

Effect op herkomstwaarde: geen of nagenoeg geen gevolgen (•)

Effect van variaties op structurerende keuze 1

De onderstaande inhoudelijke variaties gaan in op de structurerende keuze 1, Overgangsgebieden. Er wordt alleen ingegaan op de indicatoren waar ten opzichte van het voornemen een effect wordt verwacht.

Variatie 1, waarbij multifunctioneel ruimtegebruik de primair sturende functie is bij maatregelen die in de overgangsgebieden genomen worden, zal voor de thema’s Klimaat, Water en Bodem meer onzekerheid ten opzichte van het voornemen. Belastende functies kunnen een blijvend negatief effect hebben op de ecologische gebiedskwaliteit en de ecologische- en chemische waterkwaliteit. Grondwaterstanden kunnen verhoogd worden als er geen ruimtelijke beperkingen zijn. Voor de indicatoren biodiversiteit en areaal natuur zal de variatie een negatiever effect kunnen hebben. Het risico bestaat dat er onvoldoende randvoorwaarden voor een toename op biodiversiteit geschapen worden. Ook is er de mogelijkheid dat er is geen extra areaal natuur, en mogelijk zelfs minder, tot stand komt ten opzichte van het voornemen. Anderzijds kan multifunctioneel ruimtegebruik een impuls geven aan nieuwe vormen van agrarisch natuurbeheer. Deze vormen kunnen ook gericht zijn op het beheer van de GBDA. In dat geval kan, evenals bij het voornemen, nog steeds een positief effect op connectiviteit worden verwacht. Voor de indicator belevingswaarde geldt dat de beleving van het landschap meer zal veranderen door het streven naar meer multifunctioneel ruimtegebruik. Voor de indicator gebruikswaarde is een positief effect te verwachten ten opzichte van het voornemen, doordat meervoudig ruimtegebruik een doel op zich is in deze variant.

Variatie 2, waarbij de landbouw de primair sturende functie is bij maatregelen die in de overgangsgebieden genomen worden, zal voor het thema ‘Landbouw’ een positief effect hebben ten opzichte van het voornemen. Het areaal aan landbouwgrond zal minder afnemen en het verdienvermogen van de agrariërs zal minder afnemen ten opzichte van het voornemen. Voor de thema’s Milieugezondheidsrisico’s, Natuur, Klimaat, Water en Bodem zal het effect van de variatie minder positief zijn dan het voornemen. De emissies van verontreinigde stoffen neemt minder af, en het effect op stijging van de grondwaterstanden zal beperkt blijven als landbouw dominant blijft. Ook zal de stagnatie van bodemdaling bij deze variant het minst sterk zijn, en daarmee minder positief dan het voornemen. Voor de indicator belevingswaarde geldt dat de beleving van het landschap minder zal veranderen door het streven naar zo min mogelijke functieverandering. Voor de indicator gebruikswaarde is mogelijk een positief effect te verwachten ten opzichte van het voornemen, doordat aangenomen kan worden deze variatie resulteert in meervoudig ruimtegebruik van agrarische functie met een andere functie, zoals woningbouw of energie opwekking.

Variatie 3, waarbij de natuur de primair sturende functie is bij maatregelen die in de overgangsgebieden genomen worden, zal de variatie naar alle waarschijnlijkheid een negatief effect hebben op het thema ‘Landbouw’ ten opzichte van het voornemen. Het areaal aan landbouwgrond kan kleiner worden als de keuze uitvalt om natuur de sturende functie te laten zijn, zeker als het gaat om natuurtypen die niet of nauwelijks in de agrarische bedrijfsvoering inpasbaar zijn. Echter ook in ‘gewone’ natuurgebieden worden bijvoorbeeld dieren ingezet voor beheer evenals agrariërs als beheerder. Dus het is ook van invloed welke rol toegedacht wordt aan de agrariër. Want dan kan ‘het beheerd gebied’ voor de landbouwer groter worden. Voor de indicator ‘verdienvermogen van agrariërs’ zal het effect eerder negatief zijn dan positief ten opzichte van het voornemen. Voor de thema’s Milieugezondheidsrisico’s, Klimaat, Natuur, Water en Bodem zal het effect van de variatie positiever zijn dan het voornemen. Door natuur dominant te maken, nemen de emissies in de overgangsgebieden substantieel af. Er zal ook meer areaal natuur komen en de variatie zal een positief effect hebben op het herstel van bodem en water. De overgangsgebieden kunnen watervoedend zijn voor N2000-gebieden waardoor de grondwaterstand zullen stijgen rond de natuurgebieden. Ook kunnen de overgangsgebieden als verbindingszones dienen en zal door de focus op de natuur, een positief effect te verwachten zijn voor biodiversiteit ten opzichte van het voornemen. Daarmee worden de kansen op het bereiken van een gunstige staat van instandhouding van de N2000-gebieden vergroot. De stagnatie van de bodemdaling zal bij deze variant het sterkst zijn, en dus positiever dan het voornemen. Voor de indicator belevingswaarde geldt dat de beleving van het landschap meer zal veranderen door de functieverandering in gebieden die momenteel veelal agrarisch zijn. Voor de indicator gebruikswaarde is een negatiever effect te verwachten ten opzichte van het voornemen, doordat het minder aannemelijk is dat meervoudig ruimtegebruik zal worden toegepast in de overgangsgebieden.

Ook zijn er een tweetal variaties op sturingskracht op structurerende keuze 1, Overgangsgebieden.

De variaties op sturingskracht (S1 en S2) zoals door de initiatiefnemer geformuleerd wijken op inhoud niet af van de structurerende keuze 1, Overgangsgebieden. In de praktijk mag verwacht worden ten aanzien van variatie S2 waarbij zekerheid wordt nagestreefd over het combineren van landbouw en natuur er geen verschil ten opzichte van de structurerende keuze ontstaat. Ten aanzien van variatie S1 bepaalt het rijk de locatie en de omvang van de overgangsgebieden waarbij een aantal uitgangspunten worden gehanteerd. Ten aanzien van de effectvoorspellingen zal dat geen verschillen geven aangezien in het planMER al uit wordt gegaan van realisering van overgangsgebieden (waarbij locatie en omvang nog niet bekend zijn). In potentie kan deze sterkere sturing leiden tot het sneller, efficiënter of in hogere mate halen van de doelstellingen. Het kan echter ook ten koste gaan van het gebiedsgerichte maatwerk dat centraal staat in de NPLG aanpak. Daarnaast kan het de samenwerking tussen provincies en rijk en het draagvlak bij partijen in de provincies onder druk zetten, waardoor juist de beoogde positieve effecten in mindere mate of later worden gehaald.