Structurerende keuze 8: Verhogen grondwaterpeilen op hoge zandgronden
In dit hoofdstuk wordt de effectbeoordeling en gevoeligheidsanalyse weergegeven op structurerende keuze 8: Verhogen grondwaterpeilen op hoge zandgronden.
Tabel 6‑8 geeft een samenvatting weer van de effecten van structurerende keuze 8. Hierin staat de effectbeoordeling van het voornemen, waarbij de waardering gegeven is ten opzichte van de referentiesituatie (huidige situatie + trend). Ook wordt het effect van de variaties van de structurerende keuze weergegeven. De beoordeling van de variaties is ten opzichte van het voornemen. Dus geeft de variatie een onderscheidend effect ten aanzien van de beoordeling van het voornemen. Tabel 3‑1 geeft een toelichting op de symbolen in de samenvattende Tabel 6‑8.
Tabel 6‑8: Samenvattende tabel voor structurerende keuze 8: Verhogen grondwaterpeilen op hoge zandgronden
Landbouw
Milieukwaliteit en gezondheid
Klimaat
Natuur
Water
Bodem
Landschap en ruimtelijke kwaliteit
Hieronder wordt per maatgevende indicator, een nadere toelichting gegeven voor de effectbeoordeling. Het hoofdstuk per structurerende keuze sluit af met een beschrijving van het effect van de variaties ten opzichte van het voornemen.
Landbouw
Oppervlakte landbouwgrond
De grondwaterpeilen worden mogelijk met 10 cm tot 50 cm verhoogd. Daardoor wordt op de hoge zandgronden verdroging bestreden. Effect van grondwaterpeil verhogen op oppervlakte landbouwgrond is in beginsel niet aan de orde.
Effect op oppervlakte landbouw: geen of nagenoeg geen gevolgen (•)
Aantal agrariërs
De grondwaterpeilen worden mogelijk met 10 cm tot 50 cm verhoogt. Daardoor wordt op de hoge zandgronden verdroging bestreden. Effect van grondwaterpeil verhogen kan invloed hebben op het opbrengend vermogen van de grond. En dientengevolge kan het zo zijn dat een agrariër meer grond nodig heeft om eenzelfde inkomen te vergaren. En dus kan het negatief van invloed zijn op het aantal agrariërs.
Verdienvermogen van agrariërs
De grondwaterpeilen worden mogelijk met 10 cm tot 50 cm verhoogt. Daardoor wordt op de hoge zandgronden verdroging bestreden. Effect van grondwaterpeil verhogen kan invloed hebben op het opbrengend vermogen van de grond. Bepaalde gewassen (kapitaalintensieve gewassen) kunnen dan niet meer worden geteeld. En dientengevolge kan dit het verdienvermogen van de agrariër negatief beïnvloeden.
Effect verdienvermogen van agrariërs: kans op negatief effect (↓)
Milieukwaliteit en gezondheid
Milieugezondheidsrisico’s (Geurhinder, Fijnstof, Dierziekten & Zoönosen en Volksgezondheid)
Bij het verhogen van het grondwaterpeilen in hoge zandgronden doen zich naar verwachting geen noemenswaardige kansen voor om ruimtelijke beslissingen te nemen die kunnen leiden tot het laten afnemen van bedrijfs- en dierdichtheden door het vergroten van afstanden tussen bedrijven of tussen bedrijven en gevoelige bestemmingen of die kunnen leiden tot extensivering. Met het ophogen van het grondwaterpeil is landgebruik nog steeds in dezelfde mate mogelijk, en zal er dus geen sprake zijn van noemenswaardige voordelen op de aspecten zoals genoemd onder milieugezondheidsrisico: geurhinder, fijnstof, dierziekten en zoönosen en volksgezondheid. Verhogen van grondwaterpeilen op hoge zandgronden als structurerende keuze levert daarom geen positieve kansen ten aanzien van milieugezondheidsrisico’s.
Effect op milieugezondheidsrisico: geen of nagenoeg geen gevolgen (•)
Klimaat
Emissie broeikasgassen
Voor de structurerende keuze verhogen grondwaterstand in hoge zandgronden is een positief effect te verwachten op CO2-emissies doordat een verhoogde grondwaterstand zorgt dat sterfte of groeibeperking door droogte wordt voorkomen bij natuur en bij blijvend grasland. In de natuur kan intense of langdurige droogte grote sterfte van vegetatie veroorzaken. Daarnaast neemt de kans op natuurbranden toe. Zowel bij sterfte als bij brand wordt de in de vegetatie vastgelegde koolstof omgezet in CO2 en geëmitteerd. Bij brand kunnen emissies van CH4 en N2O optreden door onvolledige verbranding. Eénmaal gestorven vegetatie herstelt in droogtegevoeligere gebieden vaak maar beperkt – de afname van de in vegetatie vastgelegde koolstof is ‘semipermanent’. Door het verhogen van het grondwaterpeil neemt het risico op langdurige droogte en daarmee de kans op vegetatie sterfte, bosbrand en op emissie van CO2 en afname van de vastgelegde hoeveelheid koolstof af.
Een hogere grondwaterstand leidt bij bemeste landbouwbodems tot hogere N2O-emissies. Droge bodems zijn gevoeliger voor nitraatuitspoeling dan bodems met een hoge grondwaterstand waar denitrificatie, de omzetting van NO3- in stikstofgas (N2), plaatsvindt. Nitraat wordt in bodems met een hoge grondwaterstand onder zuurstofloze omstandigheden (deels) omzet in lachgas (N2O). Op zandgronden en met name op de droge gronden in het zuidoostelijk zandgebied is vaak voldoende zuurstof in de bodem aanwezig, waardoor er een grotere kans is op uitspoeling van nitraat en toename van lachgasemissies relatief beperkt is.
Effect op emissie broeikasgassen: kans op positief effect (↑)
Vastlegging koolstof
Effect op vastlegging koolstof:
Met de structurerende keuze Verhogen grondwaterpeilen op hoge zandgronden zal zorgen dat droogteverschijnselen minder snel zal plaatsvinden, waardoor sterfte of groeibeperking wordt voorkomen bij natuur en blijvend grasland. Ook neemt de kans op natuurbranden af. Dit zorgt voor een kans op een positief effect voor de vastlegging van koolstof in bodems.
Effect op vastlegging koolstof: kans op positief effect (↑)
Natuur
Stikstofemissie
Met het ophogen van de grondwaterpeilen met 10-50 cm zal niet worden gestreefd naar een ander gebruik van de toplaag van de bodem: landbouwgebruik blijft nog steeds mogelijk, maar kan wellicht wel leiden tot een ander landbouwgebruik. Daarnaast wordt uitgegaan dat deze peilopzet van het grondwater niet leidt tot een bovenlaag die verzadigd is met water wat een restrictie zou opleveren om dierlijke mest uit te rijden. Met bovenstaande aannames heeft dit voornemen geen consequenties voor de stikstofemissie.
Effect op stikstofemissie: geen of nagenoeg geen gevolgen (•)
Biodiversiteit
De biodiversiteit is gebaat bij een hogere grondwaterstand zodat droogteverschijnselen als afsterven van planten/bomen en bodemfauna minder snel zal plaatsvinden. Poelen raken bv. minder snel uitgedroogd zodat de larven van insecten en amfibieën wellicht tot wasdom kunnen komen. Bij langdurige droogte is 10 cm hogere grondwaterstand echter onvoldoende. Maar omdat alle beetjes helpen en de ambitie gaat tot 50 cm wordt dit voornemen als positief gezien.
Effect op biodiversiteit: kans op positief effect (↑)
Abiotische factoren
Een hogere grondwaterstand in de zandgronden zorgt vooral voor een betere waterbeschikbaarheid. Overige abiotische factoren worden hierdoor niet wezenlijk beïnvloed.
Effect op abiotische factoren: geen of nagenoeg geen gevolgen (•)
Areaal natuurgebieden
Door een hogere grondwaterstand wordt het totaal areaal aan natuurgebieden niet beïnvloed. Daarom is dit voornemen als neutraal gekwalificeerd.
Effect op areaal natuurgebieden: geen of nagenoeg geen gevolgen (•)
Connectiviteit
Ook de verbinding van natuurgebieden wordt niet beïnvloed door een hogere grondwaterstand. Dit voornemen wordt daarom als neutraal gezien.
Effect op connectiviteit: geen of nagenoeg geen gevolgen (•)
Hydrologische condities Natura 2000-gebieden
Het grondwaterpeil op de hoge zandgronden in Zuid- en Oost-Nederland wordt verhoogd met 10 cm tot 50 cm. Dit geeft een robuuster grondwatersysteem waardoor verdroging van natuur en landbouwgebieden structureel wordt verminderd. De grootste verhogingen (tot 50 cm) zijn te realiseren op de hoge koppen en in de beekdalen zal een verhoging van 10 cm al significant effect geven op de hydrologische condities. De mate van verhoging van grondwaterstanden is aanzienlijk en alleen mogelijk met een combinatie van maatregelen zoals gebiedsdekkend verminderen van grondwateronttrekkingen, het verhogen van de drainagebasis, het dempen van slootjes en greppels en het stimuleren van extra infiltratie naar het grondwater door verandering van landgebruik en infiltratievoorzieningen. Deze keuze kan dan wel worden gezien als een combinatie van de twee voorgaande structurerende keuzes 7 en 10 (Water vasthouden en minder snel afvoeren op hoge zandgronden en Beperken grondwateronttrekkingen rond Natura 2000-gebieden op de hoge zandgronden) aangevuld met extra maatregelen. De uitwerking per gebied en de fasering is een taak voor de provincies en de waterschappen. Welke maatregelen nodig en mogelijk zijn is sterk gebiedsafhankelijk.
Deze maatregel heeft een positief effect op de hydrologische condities van N2000-gebieden. Door grondwaterstanden structureel in een groter gebied te verhogen heeft een groot effect op het gehele watersysteem. Er zal minder water weglekken uit natuurgebieden en kwelstroming kan toenemen.
Effect op hydrologische condities Natura 2000-gebieden: kans op positief effect (↑)
Water
Ecologische waterkwaliteit
Deze structurerende keuze heeft positieve gevolgen voor de watervoerendheid van watergangen in de hogere zandgronden. Gedurende langere tijd blijft er water staan en blijven waterlopen stromend. Dit is een voorwaarde voor goed ecologisch functioneren van watersystemen. Dit kan worden beschouwd als een positief effect. Daar staat tegenover dat hogere grondwaterstanden mogelijk leiden tot toename van uitspoeling van fosfaat uit landbouwgebied. Bij hogere grondwaterstanden wordt het fosfaat meer mobiel en komt zo in het oppervlaktewater en ook in omliggende natuurgebieden. Op korte termijn zijn er daarom zowel positieve als negatieve gevolgen mogelijk. Op langere termijn is het effect op de ecologische waterkwaliteit ingeschat als neutraal.
Effect op ecologische waterkwaliteit korte termijn: kans op zowel positief als negatief effect (↑↓)
Effect op ecologische waterkwaliteit lange termijn: geen of nagenoeg geen gevolgen (•)
Chemische waterkwaliteit
Hogere grondwaterstanden kunnen op korte termijn leiden tot toename van uitspoeling van verontreinigende stoffen uit landbouwgebied. Dit heeft mogelijk een negatief effect op de chemische waterkwaliteit, dat op langere termijn echter kleiner wordt.
Effect op chemische waterkwaliteit: kans op negatief effect (↓)
Bodem
Kwalitatieve toestand grondwaterlichamen
Het grondwaterpeil op de hoge zandgronden in Zuid- en Oost-Nederland wordt verhoogd met 10 cm tot 50 cm. Dit geeft een robuuster grondwatersysteem waardoor verdroging van natuur en landbouwgebieden structureel wordt verminderd. De grootste verhogingen (tot 50 cm) zijn te realiseren op de hoge koppen en in de beekdalen zal een verhoging van 10 cm al significant effect geven op de hydrologische condities. De mate van verhoging van grondwaterstanden is aanzienlijk en alleen mogelijk met een combinatie van maatregelen zoals gebiedsdekkend verminderen van grondwateronttrekkingen, het verhogen van de drainagebasis, het dempen van slootjes en greppels en het stimuleren van extra infiltratie naar het grondwater door verandering van landgebruik en infiltratievoorzieningen. Deze keuze kan dan wel worden gezien als een combinatie van de twee voorgaande structurerende keuzes WBS-30 en WBS-31 (Verhogen sponswerking en beperken grondwateronttrekkingen rond Natura 2000-gebieden op de hoge zandgronden) aangevuld met extra maatregelen. De uitwerking per gebied en de fasering is een taak voor de provincies en de waterschappen. Welke maatregelen nodig en mogelijk zijn is sterk gebiedsafhankelijk.
Bij hogere grondwaterstanden wordt het fosfaat meer mobiel en komt meer in oplossing in het grondwater. Voor nitraat wordt juist een positief effect verwacht vanwege meer denitrificatie (omzetting van nitraat in stikstofgas). Voor de grote grondwaterlichamen op de zandgronden is nitraat een knelpunt en fosfaat niet. De positieve effecten die zouden optreden vanwege denitrificatie zijn echter pas op langere termijn, na 2027, merkbaar. Daarom scoort dit voornemen neutraal.
Effect op kwalitatieve toestand grondwaterlichamen: geen of nagenoeg geen gevolgen (•)
Kwantitatieve toestand grondwaterlichamen
Het grondwaterpeil op de hoge zandgronden in Zuid- en Oost-Nederland wordt verhoogd met 10 cm tot 50 cm. Dit geeft een robuuster grondwatersysteem waardoor verdroging van natuur en landbouwgebieden structureel wordt verminderd. De grootste verhogingen (tot 50 cm) zijn te realiseren op de hoge koppen en in de beekdalen zal een verhoging van 10 cm al significant effect geven op de hydrologische condities. De mate van verhoging van grondwaterstanden is aanzienlijk en alleen mogelijk met een combinatie van maatregelen zoals gebiedsdekkend verminderen van grondwateronttrekkingen, het verhogen van de drainagebasis, het dempen van slootjes en greppels en het stimuleren van extra infiltratie naar het grondwater door verandering van landgebruik en infiltratievoorzieningen. Deze keuze kan dan wel worden gezien als een combinatie van de twee voorgaande structurerende keuzes WBS-30 en WBS-31 (Verhogen sponswerking en beperken grondwateronttrekkingen rond Natura 2000-gebieden op de hoge zandgronden) aangevuld met extra maatregelen. De uitwerking per gebied en de fasering is een taak voor de provincies en de waterschappen. Welke maatregelen nodig en mogelijk zijn is sterk gebiedsafhankelijk.
Effect op kwantitatieve toestand grondwaterlichamen: kans op positief effect (↑)
Bodemdaling landelijk gebied
De hoge zandgronden zijn weinig gevoelig voor bodemdaling. Effect is daarom neutraal.
Effect op bodemdaling landelijk gebied: geen of nagenoeg geen gevolgen (•)
Landschap en ruimtelijke kwaliteit
Belevingswaarde
Deze structurerende keuze streeft peilopzet op de hoge zandgronden na. Daarmee lijkt hij ogenschijnlijk op structurerende keuze 5, die peilopzet in het veenweidengebied nastreeft. Beide hebben echter een heel andere impact op het ruimtelijk beeld: in het veenweidengebied worden waarschijnlijk functies onmogelijk door het opzetten van het nu al hoge waterpeil, waar op zandgronden het effect op landgebruik beperkt is omdat het waterpeil momenteel vrij diep ligt. Doordat deze effecten beperkt zijn, zal waarschijnlijk de belevingswaarde ook niet wijzigen.
De effecten van deze structurerende keuze op het gebruik en ruimtelijk beeld van het landschap zijn waarschijnlijk beperkt, waardoor de belevingswaarde niet of nauwelijks wijzigt.
Effect belevingswaarde: geen of nagenoeg geen gevolgen (•)
Gebruikswaarde
In deze structurerende keuze wordt niet expliciet gesproken over het combineren van functies. De wijziging in functiemogelijkheden zullen relatief beperkt zijn, omdat het grondwaterpeil op hoge zandgronden momenteel vrij diep ligt. Een peilopzet van 10cm tot 50cm heeft daardoor wel gevolgen voor de waterhuishouding, maar hoeft niet direct grote gevolgen te hebben voor het mogelijke landgebruik. Daarom is het lastig te bepalen of het ruimtegebruik zal wijzigen, en zo ja, op welke manier dit invloed heeft op meervoudig ruimtegebruik.
De effecten van deze structurerende keuze op meervoudig ruimtegebruik zijn onzeker. Vandaar dat een neutrale score is gegeven.
Effect op gebruikswaarde: geen of nagenoeg geen gevolgen (•)
Toekomstwaarde
Hoewel deze structurerende keuze geen directe keuzes maakt voor de inrichting van het landelijk gebied, is het wel te verwachten dat wijzigingen van het gebruik (zij het binnen bestaande functies of door middel van nieuwe functies) noodzakelijk zijn om het voornemen van peilverhoging mogelijk te maken. Het spreekt voor zich dat deze wijzigingen in gebruik gepaard gaan met ideeën over aanpasbaarheid, om beter aan te sluiten bij wisselende waterstanden. Ondanks dat lastig te zeggen is welke veranderingen voor gebruiksfuncties zullen plaatsvinden als gevolg van deze structurerende keuze, is het dus wel waarschijnlijk dat er kansen zijn voor het vergroten van de aanpasbaarheid van het gebied.
Ondanks de onzekerheid over toekomstig grondgebruik, biedt het voornemen op water op hoge zandgronden langer vast te houden kansen om deze gebieden op een meer aanpasbare wijze te gebruiken.
Effect op toekomstwaarde: kans op positief effect (↑)
Herkomstwaarde
De wijzigingen van functies en ruimtelijk beeld door deze structurerende keuze zijn waarschijnlijk beperkt zijn, doordat peilopzet van 10-50cm van het huidige lage peil relatief weinig gevolgen heeft voor landgebruik. Hierdoor is weinig impact te verwachten op structuurdragers.
De effecten van deze structurerende keuze op het ruimtelijk beeld zijn waarschijnlijk beperkt, waardoor structuurdragers niet wijzigen en de herkomstwaarde niet of nauwelijks wijzigt.
Effect op herkomstwaarde: geen of nagenoeg geen gevolgen (•)
Effect van variaties op structurerende keuze 8
De onderstaande inhoudelijke variaties gaat in op de structurerende keuze 8, Verhogen grondwaterpeilen op hoge zandgronden. Er wordt alleen ingegaan op de indicatoren waar ten opzichte van het voornemen een effect wordt verwacht.
Bij variatie 1 wordt er uitgegaan van een uniforme verhoging van het grondwaterpeil met 10 cm, waarna pas bij eventuele stijging rekening wordt gehouden met de behoeften van het gebied. De variatie zorgt voor een kans op lager opbrengend vermogen per hectare en heeft dus een negatieve invloed op de indicator ‘verdienvermogen van agrariërs’ ten opzichte van het voornemen. Voor de indicator ‘biodiversiteit’ geldt een positief effect van de variatie ten opzichte van het voornemen, doordat er maatwerk plaatsvindt die gericht zijn op de doelen in het gebied. Voor de indicatoren ‘chemische kwaliteit oppervlaktewater’ en ‘kwantitatieve toestand grondwaterlichamen’ geeft de variatie een negatiever effect ten opzichte van het voornemen, doordat als gevolg van de variatie mogelijke uitspoeling van verontreinigde stoffen kan plaats vinden en de grondwaterverhoging minder groot is dan bij het voornemen.
Bij variatie 2 wordt er uitgegaan van spreiding in de aanpassing van het grondwaterpeil waarbij, binnen de gestelde doelen, versneld of vertraagd wordt toegewerkt naar een verhoging van het grondwaterpeil van 10 cm tot 50 cm. Deze variatie geeft voor geen van de thema’s een onderscheidend effect ten opzichte van het voornemen.
De onderstaande sturingsvariaties gaat in op de structurerende keuze 8, Verhogen grondwaterpeilen op hoge zandgronden.
Sturingsvariatie S1: Een grondwaterstandsverhoging van minimaal 30 tot 50 cm op de hoge zandgronden wordt verplicht gesteld. Er kan hier niet van af worden geweken, ook niet zonder goede verklaring. Dit is een meer vergaande vorm van vernatting en zal netto een positiever effect hebben op de indicatoren ‘hydrologische condities Natura 2000-gebieden’, ‘kwantitatieve toestand grondwaterlichamen’ en ‘ecologische kwaliteit oppervlaktewater’ dan het voornemen. Vernatting in de beekdalen kan ook te ver worden doorgevoerd. Bij te natte condities kan natuur schade ondervinden en scoort deze variatie voor het thema ‘Natuur’ minder positief dan het voornemen. Er kan ook meer uitspoeling van fosfaat en metalen optreden. Dit effect is echter eindig. Enkel het verschil tussen ‘voldoen of uitleggen waarom je niet voldoet’ en het verplicht stellen zal ten aanzien van de effectinschatting geen verschil te zien geven omdat in beide gevallen bij de effecten gekeken wordt naar de vermindering van onttrekking.
Minder sturende variatie S2: Het grondwaterpeil wordt verhoogd met 50 cm tenzij aannemelijk gemaakt kan worden dat een lagere grondwaterstand mogelijk is zonder dat verdroging plaatsvindt. Een grondwaterpeilverhoging van 10 cm geldt hierbij als minimale ondergrens. Deze variatie is weinig onderscheidend van het voornemen.